Summary


Dutch

Detailed Translations for klemzittend from Dutch to Spanish

klemzittend:


klemzitten:

klemzitten verb (zit klem, zat klem, zaten klem, klem gezeten)

  1. klemzitten (vastzitten)

Conjugations for klemzitten:

o.t.t.
  1. zit klem
  2. zit klem
  3. zit klem
  4. zitten klem
  5. zitten klem
  6. zitten klem
o.v.t.
  1. zat klem
  2. zat klem
  3. zat klem
  4. zaten klem
  5. zaten klem
  6. zaten klem
v.t.t.
  1. heb klem gezeten
  2. hebt klem gezeten
  3. heeft klem gezeten
  4. hebben klem gezeten
  5. hebben klem gezeten
  6. hebben klem gezeten
v.v.t.
  1. had klem gezeten
  2. had klem gezeten
  3. had klem gezeten
  4. hadden klem gezeten
  5. hadden klem gezeten
  6. hadden klem gezeten
o.t.t.t.
  1. zal klemzitten
  2. zult klemzitten
  3. zal klemzitten
  4. zullen klemzitten
  5. zullen klemzitten
  6. zullen klemzitten
o.v.t.t.
  1. zou klemzitten
  2. zou klemzitten
  3. zou klemzitten
  4. zouden klemzitten
  5. zouden klemzitten
  6. zouden klemzitten
diversen
  1. zit klem!
  2. zit klem!
  3. klem gezeten
  4. klemzittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klemzitten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
empantanarse klemzitten; vastzitten
estar firme klemzitten; vastzitten
meterse en un atolladero klemzitten; vastzitten vast komen zitten; vastlopen
quedar atascado klemzitten; vastzitten