Dutch

Detailed Translations for koophandel from Dutch to Spanish

koophandel:

koophandel [de ~ (m)] noun

  1. de koophandel (koopwaar; handelswaar; nering; )
    la mercancía; el comercio; la negocios
  2. de koophandel (handel; negotie; handelsverkeer)
    el negocio; el comercio; la mercancía; el género; la mercadería; el artículo de comercio
  3. de koophandel (handeldrijven; handelsverkeer; handel; nering; ruilverkeer)
    el negociar; el hacer negocios

Translation Matrix for koophandel:

NounRelated TranslationsOther Translations
artículo de comercio handel; handelsverkeer; koophandel; negotie
comercio handel; handelsverkeer; handelswaar; klandizie; koophandel; koopwaar; negotie; nering; waar bedrijf; commercie; goederenhandel; handel; industrie; kleine onderneming; markt; nering; tak van nijverheid; toko; winkel; winkelbedrijf; winkelzaak; zaak
género handel; handelsverkeer; koophandel; negotie aard; bezitting; genre; genus; geslacht; klasse; kunne; onderverdeling; sekse; slag; soort; type
hacer negocios handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer
mercadería handel; handelsverkeer; koophandel; negotie goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren
mercancía handel; handelsverkeer; handelswaar; klandizie; koophandel; koopwaar; negotie; nering; waar ambacht; basisproduct; makelij; métier; stiel; vak; vrachtgoed
negociar handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer
negocio handel; handelsverkeer; koophandel; negotie bedrijf; casus; commercie; feit; firma; gebeurtenis; geval; handel; incident; kleine onderneming; kwestie; nering; onderneming; voorval; winkelbedrijf; zaak
negocios handel; handelswaar; klandizie; koophandel; koopwaar; nering; waar
VerbRelated TranslationsOther Translations
negociar afdingen; afpingelen; ageren; bemiddelen; handel drijven; handelen; incalculeren; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; tussenkomen; verdisconteren

Related Translations for koophandel