Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. navolgend:
  2. navolgen:


Dutch

Detailed Translations for navolgend from Dutch to Spanish

navolgend:

navolgend adj

  1. navolgend (volgende; onderstaande)

Translation Matrix for navolgend:

NounRelated TranslationsOther Translations
siguiente volgende
ModifierRelated TranslationsOther Translations
próximo navolgend; onderstaande; volgende aankomend; aanstaand; aanstaande; eerstvolgend; komend; opvolgend; toekomend; toekomstig; toekomstige; volgend
siguiente navolgend; onderstaande; volgende hiernaar; komend; nakomend; onderstaand; opvolgend; volgend

navolgen:

navolgen verb (volg na, volgt na, volgde na, volgden na, nagevolgd)

  1. navolgen (opvolgen; volgen)
  2. navolgen (nadoen; nabootsen; imiteren)
    seguir

Conjugations for navolgen:

o.t.t.
  1. volg na
  2. volgt na
  3. volgt na
  4. volgen na
  5. volgen na
  6. volgen na
o.v.t.
  1. volgde na
  2. volgde na
  3. volgde na
  4. volgden na
  5. volgden na
  6. volgden na
v.t.t.
  1. heb nagevolgd
  2. hebt nagevolgd
  3. heeft nagevolgd
  4. hebben nagevolgd
  5. hebben nagevolgd
  6. hebben nagevolgd
v.v.t.
  1. had nagevolgd
  2. had nagevolgd
  3. had nagevolgd
  4. hadden nagevolgd
  5. hadden nagevolgd
  6. hadden nagevolgd
o.t.t.t.
  1. zal navolgen
  2. zult navolgen
  3. zal navolgen
  4. zullen navolgen
  5. zullen navolgen
  6. zullen navolgen
o.v.t.t.
  1. zou navolgen
  2. zou navolgen
  3. zou navolgen
  4. zouden navolgen
  5. zouden navolgen
  6. zouden navolgen
en verder
  1. ben nagevolgd
  2. bent nagevolgd
  3. is nagevolgd
  4. zijn nagevolgd
  5. zijn nagevolgd
  6. zijn nagevolgd
diversen
  1. volg na!
  2. volgt na!
  3. nagevolgd
  4. navolgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for navolgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cumplir gehoor; gevolg; gevolg geven aan
suceder plaatsvinden
VerbRelated TranslationsOther Translations
cumplir navolgen; opvolgen; volgen bemerken; gehoorzamen; gevolg geven aan; kwijten; luisteren; nakomen; onderscheiden; opmerken; uit elkaar houden; uiteenhouden; waarmaken
ir tras de navolgen; opvolgen; volgen achternagaan; achternalopen; nakomen; nalopen; volgen
seguir imiteren; komen na; nabootsen; nadoen; navolgen; opvolgen; volgen aanhouden; achternagaan; achternalopen; bijhouden; continueren; doorgaan; doorwerken; een stapje verder gaan; gehoorzamen; gevolg geven aan; luisteren; nakomen; nalopen; prolongeren; verdergaan; vervolgen; volgen; voortgaan; voortzetten
suceder navolgen; opvolgen; volgen afsluiten; dichtdoen; gebeuren; gehoorzamen; gevolg geven aan; luisteren; ontspinnen; oprijzen; overkomen; passeren; plaats hebben; plaatshebben; plaatsvinden; rijzen; sluiten; toedoen; toemaken; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen