Dutch
Detailed Translations for opsparen from Dutch to Spanish
opsparen:
-
opsparen
Conjugations for opsparen:
o.t.t.
- spaar op
- spaart op
- spaart op
- sparen op
- sparen op
- sparen op
o.v.t.
- spaarde op
- spaarde op
- spaarde op
- spaarden op
- spaarden op
- spaarden op
v.t.t.
- heb opgespaard
- hebt opgespaard
- heeft opgespaard
- hebben opgespaard
- hebben opgespaard
- hebben opgespaard
v.v.t.
- had opgespaard
- had opgespaard
- had opgespaard
- hadden opgespaard
- hadden opgespaard
- hadden opgespaard
o.t.t.t.
- zal opsparen
- zult opsparen
- zal opsparen
- zullen opsparen
- zullen opsparen
- zullen opsparen
o.v.t.t.
- zou opsparen
- zou opsparen
- zou opsparen
- zouden opsparen
- zouden opsparen
- zouden opsparen
en verder
- is opgespaard
- zijn opgespaard
diversen
- spaar op!
- spaart op!
- opgespaard
- opsparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opsparen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ahorrar | opsparen | achteruitgaan; afnemen; besparen; bezuinigen; bijeenzamelen; declineren; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; korten; matigen; minder gebruiken; minder worden; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; schenken; sparen; vergaren; verzamelen |