Dutch
Detailed Translations for opwachten from Dutch to Spanish
opwachten:
-
opwachten
Conjugations for opwachten:
o.t.t.
- wacht op
- wacht op
- wacht op
- wachten op
- wachten op
- wachten op
o.v.t.
- wachtte op
- wachtte op
- wachtte op
- wachtten op
- wachtten op
- wachtten op
v.t.t.
- heb opgewacht
- hebt opgewacht
- heeft opgewacht
- hebben opgewacht
- hebben opgewacht
- hebben opgewacht
v.v.t.
- had opgewacht
- had opgewacht
- had opgewacht
- hadden opgewacht
- hadden opgewacht
- hadden opgewacht
o.t.t.t.
- zal opwachten
- zult opwachten
- zal opwachten
- zullen opwachten
- zullen opwachten
- zullen opwachten
o.v.t.t.
- zou opwachten
- zou opwachten
- zou opwachten
- zouden opwachten
- zouden opwachten
- zouden opwachten
en verder
- ben opgewacht
- bent opgewacht
- is opgewacht
- zijn opgewacht
- zijn opgewacht
- zijn opgewacht
diversen
- wacht op!
- wacht op!
- opgewacht
- opwachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opwachten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
esperar | opwachten | afwachten |
Verb | Related Translations | Other Translations |
aguardar | opwachten | afwachten; wachten |
esperar | opwachten | afwachten; hopen; op hopen zetten; spinzen; tegemoetzien; uitkijken; uitkijken naar; uitzien; uitzien naar; van hoop vervuld zijn; verlangen; verwachten; vooruitzien; wachten |