Dutch
Detailed Translations for opzijzetten from Dutch to Spanish
opzijzetten:
Conjugations for opzijzetten:
o.t.t.
- zet opzij
- zet opzij
- zet opzij
- zetten opzij
- zetten opzij
- zetten opzij
o.v.t.
- zette opzij
- zette opzij
- zette opzij
- zetten opzij
- zetten opzij
- zetten opzij
v.t.t.
- heb opzij gezet
- hebt opzij gezet
- heeft opzij gezet
- hebben opzij gezet
- hebben opzij gezet
- hebben opzij gezet
v.v.t.
- had opzij gezet
- had opzij gezet
- had opzij gezet
- hadden opzij gezet
- hadden opzij gezet
- hadden opzij gezet
o.t.t.t.
- zal opzijzetten
- zult opzijzetten
- zal opzijzetten
- zullen opzijzetten
- zullen opzijzetten
- zullen opzijzetten
o.v.t.t.
- zou opzijzetten
- zou opzijzetten
- zou opzijzetten
- zouden opzijzetten
- zouden opzijzetten
- zouden opzijzetten
en verder
- ben opzij gezet
- bent opzij gezet
- is opzij gezet
- zijn opzij gezet
- zijn opzij gezet
- zijn opzij gezet
diversen
- zet opzij!
- zet opzij!
- opzij gezet
- opzij zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opzijzetten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dejado | opzijzetten | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
dejado | afgezet; afgezonderd; desolaat; eenzaam; flodderig; gestopt; nonchalant; opgehouden; slobberig; slodderig; uitgescheiden; verlaten |