Dutch
Detailed Translations for overschenken from Dutch to Spanish
overschenken:
-
overschenken (overgieten; overstorten)
Conjugations for overschenken:
o.t.t.
- overschenk
- overschenkt
- overschenkt
- overschenken
- overschenken
- overschenken
o.v.t.
- overschonk
- overschonk
- overschonk
- overschonken
- overschonken
- overschonken
v.t.t.
- heb overschonken
- hebt overschonken
- heeft overschonken
- hebben overschonken
- hebben overschonken
- hebben overschonken
v.v.t.
- had overschonken
- had overschonken
- had overschonken
- hadden overschonken
- hadden overschonken
- hadden overschonken
o.t.t.t.
- zal overschenken
- zult overschenken
- zal overschenken
- zullen overschenken
- zullen overschenken
- zullen overschenken
o.v.t.t.
- zou overschenken
- zou overschenken
- zou overschenken
- zouden overschenken
- zouden overschenken
- zouden overschenken
diversen
- overschenk!
- overschenkt!
- overschonken
- overschenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for overschenken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
decantar | overgieten; overschenken; overstorten | |
trasegar | overgieten; overschenken; overstorten | |
trasvasar | overgieten; overschenken; overstorten | overhevelen; overtappen; overzetten; transponeren |