Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- passeren:
-
Wiktionary:
- passeren → pasar, adelantar
- passeren → pasar por alto, desconocer, ignorar, no hacer caso
Dutch
Detailed Translations for passeer from Dutch to Spanish
passeer form of passeren:
-
passeren (voorbijgaan; inhalen; voorbijrijden)
-
passeren (voorvallen; gebeuren; voordoen; plaatsvinden; plaats hebben)
pasar; efectuarse; acontecer; suceder; ocurrir-
pasar verb
-
efectuarse verb
-
acontecer verb
-
suceder verb
-
ocurrir verb
-
Conjugations for passeren:
o.t.t.
- passeer
- passeert
- passeert
- passeren
- passeren
- passeren
o.v.t.
- passeerde
- passeerde
- passeerde
- passeerden
- passeerden
- passeerden
v.t.t.
- ben gepasseerd
- bent gepasseerd
- is gepasseerd
- zijn gepasseerd
- zijn gepasseerd
- zijn gepasseerd
v.v.t.
- was gepasseerd
- was gepasseerd
- was gepasseerd
- waren gepasseerd
- waren gepasseerd
- waren gepasseerd
o.t.t.t.
- zal passeren
- zult passeren
- zal passeren
- zullen passeren
- zullen passeren
- zullen passeren
o.v.t.t.
- zou passeren
- zou passeren
- zou passeren
- zouden passeren
- zouden passeren
- zouden passeren
en verder
- heb gepasseerd
- hebt gepasseerd
- heeft gepasseerd
- hebben gepasseerd
- hebben gepasseerd
- hebben gepasseerd
diversen
- passeer!
- passeert!
- gepasseerd
- passerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for passeren:
Related Words for "passeren":
Wiktionary Translations for passeren:
passeren
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• passeren | → pasar por alto | ↔ ignorer — Ne pas connaître. |
• passeren | → desconocer; ignorar | ↔ méconnaitre — ignorer, ne pas reconnaitre. |
• passeren | → no hacer caso; pasar por alto | ↔ méconnaître — Ne pas reconnaître. |