Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. pin:
  2. pinnen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pin from Dutch to Spanish

pin:

pin [de ~] noun

  1. de pin (pen; klem)
    la clavija; la punzón; la aguja; la espiga
  2. de pin (speld)
    la aguja; la espiga; la ficha; la arpía; el alfiler; la clavija; la bruja
  3. de pin (tentharing; haring)
    la aguja; la estaquilla

Translation Matrix for pin:

NounRelated TranslationsOther Translations
aguja haring; klem; pen; pin; speld; tentharing keer; keg; keil; kentering; naald; ombuiging; omkeer; ommekeer; ommezwaai; omslag; spoorwegwissel; wig; wijzer; wissel
alfiler pin; speld draadnagel
arpía pin; speld buigtang; feeks; haaibaai; heks; helleveeg; loeder; tang om iets te buigen; teef; toverkol; vervelend kreng; viswijf
bruja pin; speld buigtang; demone; duivelin; duizendkunstenaar; heks; kreng; loeder; tang om iets te buigen; tovenares; toverheks; toverkol; vals wicht; vervelend kreng
clavija klem; pen; pin; speld beurs; borgmoer; geldstuk; klamp; klem; klemhaak; klinknagel; knijp; knip; mijt; munt; muntstuk; nagel; penning; portefeuille; portemonnaie; portemonnee; spie; spijker; veiligheidspal; veiligheidsspeld; zekerheidspen
espiga klem; pen; pin; speld aar; ballpoint; balpen; geldstuk; korenaar; munt; muntstuk; pen; penning
estaquilla haring; pin; tentharing haring; tenthaak
ficha pin; speld fiche; gedenkpenning; geldstuk; gesteente; moederkaart; munt; muntstuk; penning; stamkaart; steen; tabblad
punzón klem; pen; pin drevel; els; elsbes; etsnaald; graveernaald; graveerpen; graveerstift; pons; priem

Related Words for "pin":


Wiktionary Translations for pin:

pin
noun
  1. een dun metalen staafje waarmee iets bevestigd kan worden

Cross Translation:
FromToVia
pin alfiler; aguja pin — small device; small needle with no eye
pin clavija; pasador about — constr|fr extrémité par laquelle une pièce de charpente, de menuiserie ou de métal est assemblée avec une autre.

pinnen:

pinnen verb (pin, pint, pinde, pinden, gepind)

  1. pinnen (spelden)

Conjugations for pinnen:

o.t.t.
  1. pin
  2. pint
  3. pint
  4. pinnen
  5. pinnen
  6. pinnen
o.v.t.
  1. pinde
  2. pinde
  3. pinde
  4. pinden
  5. pinden
  6. pinden
v.t.t.
  1. heb gepind
  2. hebt gepind
  3. heeft gepind
  4. hebben gepind
  5. hebben gepind
  6. hebben gepind
v.v.t.
  1. had gepind
  2. had gepind
  3. had gepind
  4. hadden gepind
  5. hadden gepind
  6. hadden gepind
o.t.t.t.
  1. zal pinnen
  2. zult pinnen
  3. zal pinnen
  4. zullen pinnen
  5. zullen pinnen
  6. zullen pinnen
o.v.t.t.
  1. zou pinnen
  2. zou pinnen
  3. zou pinnen
  4. zouden pinnen
  5. zouden pinnen
  6. zouden pinnen
diversen
  1. pin!
  2. pint!
  3. gepind
  4. pinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pinnen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fijar vastzetten
VerbRelated TranslationsOther Translations
alfilerar pinnen; spelden afspelden
clavar con alfileres pinnen; spelden klemmen; knellen; omklemmen
enclavijar pinnen; spelden corresponderen; overeenkomstig zijn; vastpinnen; vastprikken; vastspelden
fijar pinnen; spelden aan elkaar bevestigen; aanhechten; bepalen; betrappen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; fiksen; gebieden; gelasten; goedmaken; hechten; herstellen; iets vastkleven; kleven; maken; plaats toekennen; plaatsen; plakken; rechtzetten; repareren; snappen; vastbinden; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vaststellen; vastzetten; verbinden; verzekeren; voorschrijven
taladrar pinnen; spelden doorponsen; doorprikken; openprikken; opensteken; ponsen; stansen; uitboren

Related Words for "pinnen":


Wiktionary Translations for pinnen:


Cross Translation:
FromToVia
pinnen sacar withdraw — extract (money from an account)

Related Translations for pin