Noun | Related Translations | Other Translations |
colocar
|
|
neerzetten
|
destinar
|
|
detacheren
|
fijar
|
|
vastzetten
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
colocar
|
plaats toekennen; plaatsen
|
aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; neppen; omlijnen; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
|
destinar
|
plaats toekennen; plaatsen
|
deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; leggen; loskrijgen; losmaken; lostornen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tornen; tussenleggen; uithalen; uittrekken; zetten
|
determinar
|
plaats toekennen; plaatsen
|
bepalen; bestemmen; determineren; een ereteken geven; onderscheiden; van elkaar onderscheiden; vaststellen
|
establecer
|
plaats toekennen; plaatsen
|
aanstellen; arrangeren; benoemen; bepalen; bouwen; construeren; determineren; iets op touw zetten; initiëren; inrichten; installeren; instellen; invoeren; koloniseren; op gang brengen; oprichten; optrekken; overeindzetten; regelen; settelen; stichten; vaststellen; vestigen
|
fijar
|
plaats toekennen; plaatsen
|
aan elkaar bevestigen; aanhechten; bepalen; betrappen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; fiksen; gebieden; gelasten; goedmaken; hechten; herstellen; iets vastkleven; kleven; maken; pinnen; plakken; rechtzetten; repareren; snappen; spelden; vastbinden; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vaststellen; vastzetten; verbinden; verzekeren; voorschrijven
|
localizar
|
plaats toekennen; plaatsen
|
kalibreren; lokaliseren; opsporen; traceren; vinden
|
poner
|
plaats toekennen; plaatsen
|
aanbieden; aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; bijzetten; deponeren; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerleggen; neerzetten; offreren; onderuit halen; plaatsen; presenteren; regelen; stationeren; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; wegleggen; zetten
|
situar
|
plaats toekennen; plaatsen
|
deponeren; kalibreren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; situeren; stationeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
|
ubicar
|
plaats toekennen; plaatsen
|
neerleggen; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren
|