Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. ploeg:
  2. ploegen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ploeg from Dutch to Spanish

ploeg:

ploeg [de ~] noun

  1. de ploeg (team; partij)
    el equipo
  2. de ploeg (landbouwwerktuig)
    la herramientas agrícolas; el arado
  3. de ploeg (landbouwploeg)
    el arado

Translation Matrix for ploeg:

NounRelated TranslationsOther Translations
arado landbouwploeg; landbouwwerktuig; ploeg
equipo partij; ploeg; team apparatuur; benodigde; computersysteem; elftal; equipe; machine; monstering; outfit; outillage; pc; personal computer; team; toerusting; uitmonstering; uitrusting; uitrustingsstuk; uitzet; versiering; voetbalelftal
herramientas agrícolas landbouwwerktuig; ploeg landbouwgereedschappen

Related Words for "ploeg":


Related Definitions for "ploeg":

  1. groep werkers of sporters1
    • deze ploeg werkt dag en nacht door1

Wiktionary Translations for ploeg:

ploeg
noun
  1. landbouwwerktuig
  2. groep personen

Cross Translation:
FromToVia
ploeg tripulación crew — group of people operating a large facility or piece of equipment
ploeg equipo crew — group of people working on common task
ploeg arado plough — device pulled through the ground in order to break it upon into furrows for planting
ploeg equipo; selección side — set of opponents in a game
ploeg equipo; cuadrilla team — group of people
ploeg arado Pflug — landwirtschaftliches Gerät zum Auflockern und Wenden des Ackerbodens
ploeg arado charrue — agri|fr Terme générique par lequel on désigne les différents types d’instruments de labourage qui varier selon les pays, les époques, les techniques et les besoins.
ploeg compañía; cuadrilla compagnieréunion de plusieurs personnes assemblées pour le plaisir d’être en société.
ploeg equipo équipegroupe de travailleurs attacher à un travail spécial.

ploegen:

ploegen verb (ploeg, ploegt, ploegde, ploegden, geploegd)

  1. ploegen (omploegen; omspitten; omwerken; spitten; omgraven)
    labrar; arar

Conjugations for ploegen:

o.t.t.
  1. ploeg
  2. ploegt
  3. ploegt
  4. ploegen
  5. ploegen
  6. ploegen
o.v.t.
  1. ploegde
  2. ploegde
  3. ploegde
  4. ploegden
  5. ploegden
  6. ploegden
v.t.t.
  1. heb geploegd
  2. hebt geploegd
  3. heeft geploegd
  4. hebben geploegd
  5. hebben geploegd
  6. hebben geploegd
v.v.t.
  1. had geploegd
  2. had geploegd
  3. had geploegd
  4. hadden geploegd
  5. hadden geploegd
  6. hadden geploegd
o.t.t.t.
  1. zal ploegen
  2. zult ploegen
  3. zal ploegen
  4. zullen ploegen
  5. zullen ploegen
  6. zullen ploegen
o.v.t.t.
  1. zou ploegen
  2. zou ploegen
  3. zou ploegen
  4. zouden ploegen
  5. zouden ploegen
  6. zouden ploegen
diversen
  1. ploeg!
  2. ploegt!
  3. geploegd
  4. ploegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ploegen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
arar omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten
labrar omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten behandelen; verzorgen

Related Words for "ploegen":


Wiktionary Translations for ploegen:

ploegen
verb
  1. land met de ploeg bewerken

Cross Translation:
FromToVia
ploegen arar ear — archaic: to plough
ploegen arar; labrar plough — to use a plough on to prepare for planting
ploegen arar till — to work or cultivate
ploegen arar; labrar labourerremuer, retourner la terre en formant des sillons avec la charrue, la houe, et autres instruments aratoires.

External Machine Translations:

Related Translations for ploeg