Dutch
Detailed Translations for rantsoeneren from Dutch to Spanish
rantsoeneren:
-
rantsoeneren (distribueren)
Conjugations for rantsoeneren:
o.t.t.
- rantsoeneer
- rantsoeneert
- rantsoeneert
- rantsoeneren
- rantsoeneren
- rantsoeneren
o.v.t.
- rantsoeneerde
- rantsoeneerde
- rantsoeneerde
- rantsoeneerden
- rantsoeneerden
- rantsoeneerden
v.t.t.
- heb gerantsoeneerd
- hebt gerantsoeneerd
- heeft gerantsoeneerd
- hebben gerantsoeneerd
- hebben gerantsoeneerd
- hebben gerantsoeneerd
v.v.t.
- had gerantsoeneerd
- had gerantsoeneerd
- had gerantsoeneerd
- hadden gerantsoeneerd
- hadden gerantsoeneerd
- hadden gerantsoeneerd
o.t.t.t.
- zal rantsoeneren
- zult rantsoeneren
- zal rantsoeneren
- zullen rantsoeneren
- zullen rantsoeneren
- zullen rantsoeneren
o.v.t.t.
- zou rantsoeneren
- zou rantsoeneren
- zou rantsoeneren
- zouden rantsoeneren
- zouden rantsoeneren
- zouden rantsoeneren
en verder
- ben gerantsoeneerd
- bent gerantsoeneerd
- is gerantsoeneerd
- zijn gerantsoeneerd
- zijn gerantsoeneerd
- zijn gerantsoeneerd
diversen
- rantsoeneer!
- rantsoeneert!
- gerantsoeneerd
- ranntsoenerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for rantsoeneren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
distribuir | distribueren; rantsoeneren | delen; distribueren; opdelen; opsplitsen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; uitdelen; uitreiken; verdelen; verzenden; zich splitsen |
racionar | distribueren; rantsoeneren |