Dutch
Detailed Translations for reciteer from Dutch to Spanish
reciteren:
-
reciteren (opzeggen; voordragen)
Conjugations for reciteren:
o.t.t.
- reciteer
- reciteert
- reciteert
- reciteren
- reciteren
- reciteren
o.v.t.
- reciteerde
- reciteerde
- reciteerde
- reciteerden
- reciteerden
- reciteerden
v.t.t.
- heb gereciteerd
- hebt gereciteerd
- heeft gereciteerd
- hebben gereciteerd
- hebben gereciteerd
- hebben gereciteerd
v.v.t.
- had gereciteerd
- had gereciteerd
- had gereciteerd
- hadden gereciteerd
- hadden gereciteerd
- hadden gereciteerd
o.t.t.t.
- zal reciteren
- zult reciteren
- zal reciteren
- zullen reciteren
- zullen reciteren
- zullen reciteren
o.v.t.t.
- zou reciteren
- zou reciteren
- zou reciteren
- zouden reciteren
- zouden reciteren
- zouden reciteren
en verder
- is gereciteerd
- zijn gereciteerd
diversen
- reciteer!
- reciteert!
- gereciteerd
- reciterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for reciteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
declamar | opzeggen; reciteren; voordragen | declameren; hoogdravend praten; oreren |
orar | opzeggen; reciteren; voordragen | declameren; hoogdravend praten; oreren |
pronunciar un discurso | opzeggen; reciteren; voordragen | declameren; hoogdravend praten; oreren |
recitar | opzeggen; reciteren; voordragen | declameren; hoogdravend praten; oreren |