Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. regulariseren:


Dutch

Detailed Translations for regulariseren from Dutch to Spanish

regulariseren:

regulariseren verb (regulariseer, regulariseert, regulariseerde, regulariseerden, geregulariseerd)

  1. regulariseren

Conjugations for regulariseren:

o.t.t.
  1. regulariseer
  2. regulariseert
  3. regulariseert
  4. regulariseren
  5. regulariseren
  6. regulariseren
o.v.t.
  1. regulariseerde
  2. regulariseerde
  3. regulariseerde
  4. regulariseerden
  5. regulariseerden
  6. regulariseerden
v.t.t.
  1. heb geregulariseerd
  2. hebt geregulariseerd
  3. heeft geregulariseerd
  4. hebben geregulariseerd
  5. hebben geregulariseerd
  6. hebben geregulariseerd
v.v.t.
  1. had geregulariseerd
  2. had geregulariseerd
  3. had geregulariseerd
  4. hadden geregulariseerd
  5. hadden geregulariseerd
  6. hadden geregulariseerd
o.t.t.t.
  1. zal regulariseren
  2. zult regulariseren
  3. zal regulariseren
  4. zullen regulariseren
  5. zullen regulariseren
  6. zullen regulariseren
o.v.t.t.
  1. zou regulariseren
  2. zou regulariseren
  3. zou regulariseren
  4. zouden regulariseren
  5. zouden regulariseren
  6. zouden regulariseren
en verder
  1. is geregulariseerd
  2. zijn geregulariseerd
diversen
  1. regulariseer!
  2. regulariseert!
  3. geregulariseerd
  4. regulariserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for regulariseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
normalizar regulariseren gelijk trekken; normaliseren; normeren; standaard aanbrengen; standaardiseren
regularizar regulariseren formaliseren; normaliseren; standaardiseren