Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. rehabiliteren:


Dutch

Detailed Translations for rehabiliteren from Dutch to Spanish

rehabiliteren:

rehabiliteren verb (rehabiliteer, rehabiliteert, rehabiliteerde, rehabiliteerden, gerehabiliteerd)

  1. rehabiliteren

Conjugations for rehabiliteren:

o.t.t.
  1. rehabiliteer
  2. rehabiliteert
  3. rehabiliteert
  4. rehabiliteren
  5. rehabiliteren
  6. rehabiliteren
o.v.t.
  1. rehabiliteerde
  2. rehabiliteerde
  3. rehabiliteerde
  4. rehabiliteerden
  5. rehabiliteerden
  6. rehabiliteerden
v.t.t.
  1. ben gerehabiliteerd
  2. bent gerehabiliteerd
  3. is gerehabiliteerd
  4. zijn gerehabiliteerd
  5. zijn gerehabiliteerd
  6. zijn gerehabiliteerd
v.v.t.
  1. was gerehabiliteerd
  2. was gerehabiliteerd
  3. was gerehabiliteerd
  4. waren gerehabiliteerd
  5. waren gerehabiliteerd
  6. waren gerehabiliteerd
o.t.t.t.
  1. zal rehabiliteren
  2. zult rehabiliteren
  3. zal rehabiliteren
  4. zullen rehabiliteren
  5. zullen rehabiliteren
  6. zullen rehabiliteren
o.v.t.t.
  1. zou rehabiliteren
  2. zou rehabiliteren
  3. zou rehabiliteren
  4. zouden rehabiliteren
  5. zouden rehabiliteren
  6. zouden rehabiliteren
diversen
  1. rehabiliteer!
  2. rehabiliteert!
  3. gerehabiliteerd
  4. rehabiliterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rehabiliteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
rehabilitar revalideren
VerbRelated TranslationsOther Translations
rehabilitar rehabiliteren beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; hernieuwen; heroveren; herstellen; hervinden; herzien; nieuw leven inblazen; opknappen; renoveren; repareren; restaureren; revalideren; terugvinden; verbeteren; vernieuwen