Dutch
Detailed Translations for te kort schieten from Dutch to Spanish
te kort schieten:
-
te kort schieten (tegenvallen)
Conjugations for te kort schieten:
o.t.t.
- schiet te kort
- schiet te kort
- schiet te kort
- schieten te kort
- schieten te kort
- schieten te kort
o.v.t.
- schoot te kort
- schoot te kort
- schoot te kort
- schoten te kort
- schoten te kort
- schoten te kort
v.t.t.
- ben te kort geschoten
- bent te kort geschoten
- is te kort geschoten
- zijn te kort geschoten
- zijn te kort geschoten
- zijn te kort geschoten
v.v.t.
- was te kort geschoten
- was te kort geschoten
- was te kort geschoten
- waren te kort geschoten
- waren te kort geschoten
- waren te kort geschoten
o.t.t.t.
- zal te kort schieten
- zult te kort schieten
- zal te kort schieten
- zullen te kort schieten
- zullen te kort schieten
- zullen te kort schieten
o.v.t.t.
- zou te kort schieten
- zou te kort schieten
- zou te kort schieten
- zouden te kort schieten
- zouden te kort schieten
- zouden te kort schieten
diversen
- schiet te kort!
- schiett te kort!
- te kort geschoten
- te kort schietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for te kort schieten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
decepcionar | te kort schieten; tegenvallen | afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen |
fallar | te kort schieten; tegenvallen | afgaan; een fout maken; falen; floppen; in de puree lopen; ketsen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; onderuitgaan; op zijn bek gaan; stranden; ten onder gaan; ten val komen; vallen; vergaan; verkeerd lopen; zich vergissen |