Dutch
Detailed Translations for temporiseren from Dutch to Spanish
temporiseren:
-
temporiseren (vertragen; ophouden)
-
temporiseren (vertragen; rekken)
retrasar; demorar; demorarse; ganar tiempo; dejar para más tarde-
retrasar verb
-
demorar verb
-
demorarse verb
-
ganar tiempo verb
-
dejar para más tarde verb
-
Conjugations for temporiseren:
o.t.t.
- temporiseer
- temporiseert
- temporiseert
- temporiseren
- temporiseren
- temporiseren
o.v.t.
- temporiseerde
- temporiseerde
- temporiseerde
- temporiseerden
- temporiseerden
- temporiseerden
v.t.t.
- heb getemporiseerd
- hebt getemporiseerd
- heeft getemporiseerd
- hebben getemporiseerd
- hebben getemporiseerd
- hebben getemporiseerd
v.v.t.
- had getemporiseerd
- had getemporiseerd
- had getemporiseerd
- hadden getemporiseerd
- hadden getemporiseerd
- hadden getemporiseerd
o.t.t.t.
- zal temporiseren
- zult temporiseren
- zal temporiseren
- zullen temporiseren
- zullen temporiseren
- zullen temporiseren
o.v.t.t.
- zou temporiseren
- zou temporiseren
- zou temporiseren
- zouden temporiseren
- zouden temporiseren
- zouden temporiseren
en verder
- ben getemporiseerd
- bent getemporiseerd
- is getemporiseerd
- zijn getemporiseerd
- zijn getemporiseerd
- zijn getemporiseerd
diversen
- temporiseer!
- temporiseert!
- getemporiseerd
- temporiserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze