Dutch
Detailed Translations for ten huwelijk geven from Dutch to Spanish
ten huwelijk geven:
ten huwelijk geven verb (geef ten huwelijk, geeft ten huwelijk, gaf ten huwelijk, gaven ten huwelijk, ten huwelijk gegeven)
-
ten huwelijk geven (uithuwelijken; wegschenken; uithuwen)
Conjugations for ten huwelijk geven:
o.t.t.
- geef ten huwelijk
- geeft ten huwelijk
- geeft ten huwelijk
- geven ten huwelijk
- geven ten huwelijk
- geven ten huwelijk
o.v.t.
- gaf ten huwelijk
- gaf ten huwelijk
- gaf ten huwelijk
- gaven ten huwelijk
- gaven ten huwelijk
- gaven ten huwelijk
v.t.t.
- heb ten huwelijk gegeven
- hebt ten huwelijk gegeven
- heeft ten huwelijk gegeven
- hebben ten huwelijk gegeven
- hebben ten huwelijk gegeven
- hebben ten huwelijk gegeven
v.v.t.
- had ten huwelijk gegeven
- had ten huwelijk gegeven
- had ten huwelijk gegeven
- hadden ten huwelijk gegeven
- hadden ten huwelijk gegeven
- hadden ten huwelijk gegeven
o.t.t.t.
- zal ten huwelijk geven
- zult ten huwelijk geven
- zal ten huwelijk geven
- zullen ten huwelijk geven
- zullen ten huwelijk geven
- zullen ten huwelijk geven
o.v.t.t.
- zou ten huwelijk geven
- zou ten huwelijk geven
- zou ten huwelijk geven
- zouden ten huwelijk geven
- zouden ten huwelijk geven
- zouden ten huwelijk geven
en verder
- ben ten huwelijk gegeven
- bent ten huwelijk gegeven
- is ten huwelijk gegeven
- zijn ten huwelijk gegeven
- zijn ten huwelijk gegeven
- zijn ten huwelijk gegeven
diversen
- geef ten huwelijk!
- geeft ten huwelijk!
- ten huwelijk gegeven
- ten huwelijk gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ten huwelijk geven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
casar una persona a su hijo | ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen; wegschenken | |
casarse | ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen; wegschenken | huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden; zich verbinden |