Summary
Dutch
Detailed Translations for uitrichten from Dutch to Spanish
uitrichten:
-
uitrichten (doen; uitvoeren; verrichten; handelen)
hacer; hacer realizar; actuar; efectuar; realizar-
hacer verb
-
hacer realizar verb
-
actuar verb
-
efectuar verb
-
realizar verb
-
Conjugations for uitrichten:
o.t.t.
- richt uit
- richt uit
- richt uit
- richten uit
- richten uit
- richten uit
o.v.t.
- richtte uit
- richtte uit
- richtte uit
- richtten uit
- richtten uit
- richtten uit
v.t.t.
- heb uitgericht
- hebt uitgericht
- heeft uitgericht
- hebben uitgericht
- hebben uitgericht
- hebben uitgericht
v.v.t.
- had uitgericht
- had uitgericht
- had uitgericht
- hadden uitgericht
- hadden uitgericht
- hadden uitgericht
o.t.t.t.
- zal uitrichten
- zult uitrichten
- zal uitrichten
- zullen uitrichten
- zullen uitrichten
- zullen uitrichten
o.v.t.t.
- zou uitrichten
- zou uitrichten
- zou uitrichten
- zouden uitrichten
- zouden uitrichten
- zouden uitrichten
en verder
- ben uitgericht
- bent uitgericht
- is uitgericht
- zijn uitgericht
- zijn uitgericht
- zijn uitgericht
diversen
- richt uit!
- richt uit!
- uitgericht
- uitrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitrichten:
Wiktionary Translations for uitrichten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitrichten | → construir; edificar; erigir | ↔ construire — bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé. |
• uitrichten | → hacer; fabricar | ↔ fabriquer — exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine. |
• uitrichten | → operar | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |