Dutch
Detailed Translations for vervloeien from Dutch to Spanish
vervloeien:
-
vervloeien (in elkaar overlopen; vervagen)
cruzarse; desvanecerse; borrar; correrse; desdibujar; diluirse; disipar-
cruzarse verb
-
desvanecerse verb
-
borrar verb
-
correrse verb
-
desdibujar verb
-
diluirse verb
-
disipar verb
-
Conjugations for vervloeien:
o.t.t.
- vervloei
- vervloeit
- vervloeit
- vervloeien
- vervloeien
- vervloeien
o.v.t.
- vervloeide
- vervloeide
- vervloeide
- vervloeiden
- vervloeiden
- vervloeiden
v.t.t.
- ben vervloeid
- bent vervloeid
- is vervloeid
- zijn vervloeid
- zijn vervloeid
- zijn vervloeid
v.v.t.
- was vervloeid
- was vervloeid
- was vervloeid
- waren vervloeid
- waren vervloeid
- waren vervloeid
o.t.t.t.
- zal vervloeien
- zult vervloeien
- zal vervloeien
- zullen vervloeien
- zullen vervloeien
- zullen vervloeien
o.v.t.t.
- zou vervloeien
- zou vervloeien
- zou vervloeien
- zouden vervloeien
- zouden vervloeien
- zouden vervloeien
diversen
- vervloei!
- vervloeit!
- vervloeid
- vervloeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze