Dutch
Detailed Translations for voorbijrijden from Dutch to Spanish
voorbijrijden:
-
voorbijrijden (passeren; voorbijgaan; inhalen)
Conjugations for voorbijrijden:
o.t.t.
- rijd voorbij
- rijdt voorbij
- rijdt voorbij
- rijden voorbij
- rijden voorbij
- rijden voorbij
o.v.t.
- reed voorbij
- reed voorbij
- reed voorbij
- reden voorbij
- reden voorbij
- reden voorbij
v.t.t.
- ben voorbij gereden
- bent voorbij gereden
- is voorbij gereden
- zijn voorbij gereden
- zijn voorbij gereden
- zijn voorbij gereden
v.v.t.
- was voorbij gereden
- was voorbij gereden
- was voorbij gereden
- waren voorbij gereden
- waren voorbij gereden
- waren voorbij gereden
o.t.t.t.
- zal voorbijrijden
- zult voorbijrijden
- zal voorbijrijden
- zullen voorbijrijden
- zullen voorbijrijden
- zullen voorbijrijden
o.v.t.t.
- zou voorbijrijden
- zou voorbijrijden
- zou voorbijrijden
- zouden voorbijrijden
- zouden voorbijrijden
- zouden voorbijrijden
diversen
- rijd voorbij!
- rijdt voorbij!
- voorbij gereden
- voorbijrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze