Dutch
Detailed Translations for voorbijvliegen from Dutch to Spanish
voorbijvliegen:
voorbijvliegen verb (vlieg voorbij, vliegt voorbij, vloog voorbij, vlogen voorbij, voorbij gevlogen)
-
voorbijvliegen
Conjugations for voorbijvliegen:
o.t.t.
- vlieg voorbij
- vliegt voorbij
- vliegt voorbij
- vliegen voorbij
- vliegen voorbij
- vliegen voorbij
o.v.t.
- vloog voorbij
- vloog voorbij
- vloog voorbij
- vlogen voorbij
- vlogen voorbij
- vlogen voorbij
v.t.t.
- ben voorbij gevlogen
- bent voorbij gevlogen
- is voorbij gevlogen
- zijn voorbij gevlogen
- zijn voorbij gevlogen
- zijn voorbij gevlogen
v.v.t.
- was voorbij gevlogen
- was voorbij gevlogen
- was voorbij gevlogen
- waren voorbij gevlogen
- waren voorbij gevlogen
- waren voorbij gevlogen
o.t.t.t.
- zal voorbijvliegen
- zult voorbijvliegen
- zal voorbijvliegen
- zullen voorbijvliegen
- zullen voorbijvliegen
- zullen voorbijvliegen
o.v.t.t.
- zou voorbijvliegen
- zou voorbijvliegen
- zou voorbijvliegen
- zouden voorbijvliegen
- zouden voorbijvliegen
- zouden voorbijvliegen
diversen
- vlieg voorbij!
- vliegt voorbij!
- voorbij gevlogen
- voorbijvliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voorbijvliegen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
pasar volando | voorbijvliegen | omvliegen; overvliegen; snel lopen; vliegen om |
volar | voorbijvliegen | inscheuren; laten exploderen; navigeren; opblazen; opwaaien; per vliegtuig reizen; scheuren; vliegen; vliegtuig besturen |
Other | Related Translations | Other Translations |
volar | laten exploderen; opblazen |