Summary
Dutch
Detailed Translations for vouw from Dutch to Spanish
vouw:
-
de vouw (ezelsoor)
Translation Matrix for vouw:
Noun | Related Translations | Other Translations |
arruga | ezelsoor; vouw | gezichtsrimpel; gleuf; golfje; huidrimpel; kreukel; langwerpige uitholling; lijn; lijntje; opening; plooi; plooiing; rimpel; rimpeling; sleuf; streepje; valse vouw; vore |
doblez | ezelsoor; vouw | keer; ombuiging; verandering; wijziging |
pliegue | ezelsoor; vouw | plooi; plooiing; plooirug |
Related Words for "vouw":
vouwen:
-
vouwen (opvouwen)
Conjugations for vouwen:
o.t.t.
- vouw
- vouwt
- vouwt
- vouwen
- vouwen
- vouwen
o.v.t.
- vouwde
- vouwde
- vouwde
- vouwden
- vouwden
- vouwden
v.t.t.
- heb gevouwd
- hebt gevouwd
- heeft gevouwd
- hebben gevouwd
- hebben gevouwd
- hebben gevouwd
v.v.t.
- had gevouwd
- had gevouwd
- had gevouwd
- hadden gevouwd
- hadden gevouwd
- hadden gevouwd
o.t.t.t.
- zal vouwen
- zult vouwen
- zal vouwen
- zullen vouwen
- zullen vouwen
- zullen vouwen
o.v.t.t.
- zou vouwen
- zou vouwen
- zou vouwen
- zouden vouwen
- zouden vouwen
- zouden vouwen
diversen
- vouw!
- vouwt!
- gevouwd
- vouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vouwen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
doblar | opvouwen; vouwen | breken; buigen; doen buigen; dubbel vouwen; dubbelvouwen; dubben; kapot gaan; krom buigen; krommen; nasynchroniseren; neerslaan; ombuigen; omknikken; omslaan; omvouwen; onderuithalen; plooien; samenvouwen; sneuvelen; stuk gaan; ten dele vouwen; toevouwen; verbuigen; vloeren; welven |
plegar | opvouwen; vouwen | binnenwaarts vouwen; dubbelvouwen; invouwen; omvouwen; opklappen; plooien; ten dele vouwen; toevouwen |
replegar | opvouwen; vouwen | toevouwen |