Dutch
Detailed Translations for wegblazen from Dutch to Spanish
wegblazen:
-
wegblazen
Conjugations for wegblazen:
o.t.t.
- blaas weg
- blaast weg
- blaast weg
- blazen weg
- blazen weg
- blazen weg
o.v.t.
- blies weg
- blies weg
- blies weg
- bliezen weg
- bliezen weg
- bliezen weg
v.t.t.
- heb weggeblazen
- hebt weggeblazen
- heeft weggeblazen
- hebben weggeblazen
- hebben weggeblazen
- hebben weggeblazen
v.v.t.
- had weggeblazen
- had weggeblazen
- had weggeblazen
- hadden weggeblazen
- hadden weggeblazen
- hadden weggeblazen
o.t.t.t.
- zal wegblazen
- zult wegblazen
- zal wegblazen
- zullen wegblazen
- zullen wegblazen
- zullen wegblazen
o.v.t.t.
- zou wegblazen
- zou wegblazen
- zou wegblazen
- zouden wegblazen
- zouden wegblazen
- zouden wegblazen
diversen
- blaas weg!
- blaast weg!
- weggeblazen
- wegblazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wegblazen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
hacer volar | wegblazen | laten opstijgen; oplaten |
soplar | wegblazen | blazen; doorslaan; fluiten; hard waaien; hijgen; pijpen; pimpelen; puffen; uitademen; uitblazen; verklappen; verraden; voorzeggen; waaien |