Dutch
Detailed Translations for genoot from Dutch to French
genoot:
-
de genoot
Translation Matrix for genoot:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ami | genoot | boezemvriend; compaan; compagnon; gabber; geestverwant; gelijkgestemde; gelijkgezinde; gezel; hartsvriend; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; pal; partner; spitsbroeder; vriend; vriendje |
copain | genoot | compaan; compagnon; gabber; gabbertje; gezel; hartsvriendin; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; makkertje; pal; partner; spitsbroeder; vriend; vriendin; vriendje |
pote | genoot | gabber; kameraad; kameraadje; kompaan; maat; maatje; makker; pal; vriend; vriendje |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
ami | vriend | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
ami | bevriend |
Wiktionary Translations for genoot:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• genoot | → compagnon; copain; compère; camarade | ↔ Genosse — jemand, der eine andere Person durch bestimmte Lebensbereiche oder Unternehmungen begleitet |
genoot form of genieten:
-
genieten (genot hebben van; amuseren)
– er plezier aan beleven 1jouir de; amuser; savourer; jouir; se régaler-
jouir de verb
-
amuser verb (amuse, amuses, amusons, amusez, amusent, amusais, amusait, amusions, amusiez, amusaient, amusai, amusas, amusa, amusâmes, amusâtes, amusèrent, amuserai, amuseras, amusera, amuserons, amuserez, amuseront)
-
savourer verb (savoure, savoures, savourons, savourez, savourent, savourais, savourait, savourions, savouriez, savouraient, savourai, savouras, savoura, savourâmes, savourâtes, savourèrent, savourerai, savoureras, savourera, savourerons, savourerez, savoureront)
-
jouir verb (jouis, jouit, jouissons, jouissez, jouissent, jouissais, jouissait, jouissions, jouissiez, jouissaient, jouîmes, jouîtes, jouirent, jouirai, jouiras, jouira, jouirons, jouirez, jouiront)
-
se régaler verb
-
Conjugations for genieten:
o.t.t.
- geniet
- geniet
- geniet
- genieten
- genieten
- genieten
o.v.t.
- genoot
- genoot
- genoot
- genoten
- genoten
- genoten
v.t.t.
- heb genoten
- hebt genoten
- heeft genoten
- hebben genoten
- hebben genoten
- hebben genoten
v.v.t.
- had genoten
- had genoten
- had genoten
- hadden genoten
- hadden genoten
- hadden genoten
o.t.t.t.
- zal genieten
- zult genieten
- zal genieten
- zullen genieten
- zullen genieten
- zullen genieten
o.v.t.t.
- zou genieten
- zou genieten
- zou genieten
- zouden genieten
- zouden genieten
- zouden genieten
diversen
- geniet!
- geniet!
- genoten
- genietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze