Summary
Dutch to French: more detail...
-
suf:
- ennuyeux; monotone; ennuyant; morne; assommant; ennuyeusement; de manière monotone; de manière ennuyeuse; embêtant; fade; sans esprit; terne; abrutissant; mortel; insipide; abruti; étourdi; hébété; endormi; somnolent; à moitié endormi; bête; stupide; déraisonnable; sans intelligence; insensé; imprudent
- suffen:
-
Wiktionary:
- suf → stupide
Dutch
Detailed Translations for suf from Dutch to French
suf:
-
suf (saai; vervelend; eentonig; slaapverwekkend; monotoon; afgezaagd)
-
suf (geestdodend; saai; eentonig; stom; afstompend)
ennuyeux; embêtant; fade; sans esprit; monotone; terne; abrutissant; mortel; insipide-
ennuyeux adj
-
embêtant adj
-
fade adj
-
sans esprit adj
-
monotone adj
-
terne adj
-
abrutissant adj
-
mortel adj
-
insipide adj
-
-
suf (versuft; soezerig; geesteloos; mat; dof; daas)
-
suf (doezelig; soezerig)
-
suf (onverstandig; dom; stom)
bête; stupide; déraisonnable; sans intelligence; insensé; imprudent-
bête adj
-
stupide adj
-
déraisonnable adj
-
insensé adj
-
imprudent adj
-
-
suf (duf)
Translation Matrix for suf:
Related Words for "suf":
suffen:
-
suffen (gedachteloos zijn)
somnoler; sommeiller; s'égarer; rêvasser-
somnoler verb (somnole, somnoles, somnolons, somnolez, somnolent, somnolais, somnolait, somnolions, somnoliez, somnolaient, somnolai, somnolas, somnola, somnolâmes, somnolâtes, somnolèrent, somnolerai, somnoleras, somnolera, somnolerons, somnolerez, somnoleront)
-
sommeiller verb (sommeille, sommeilles, sommeillons, sommeillez, sommeillent, sommeillais, sommeillait, sommeillions, sommeilliez, sommeillaient, sommeillai, sommeillas, sommeilla, sommeillâmes, sommeillâtes, sommeillèrent, sommeillerai, sommeilleras, sommeillera, sommeillerons, sommeillerez, sommeilleront)
-
s'égarer verb
-
rêvasser verb (rêvasse, rêvasses, rêvassons, rêvassez, rêvassent, rêvassais, rêvassait, rêvassions, rêvassiez, rêvassaient, rêvassai, rêvassas, rêvassa, rêvassâmes, rêvassâtes, rêvassèrent, rêvasserai, rêvasseras, rêvassera, rêvasserons, rêvasserez, rêvasseront)
-
Conjugations for suffen:
o.t.t.
- suf
- suft
- suft
- suffen
- suffen
- suffen
o.v.t.
- sufte
- sufte
- sufte
- suften
- suften
- suften
v.t.t.
- heb gesuft
- hebt gesuft
- heeft gesuft
- hebben gesuft
- hebben gesuft
- hebben gesuft
v.v.t.
- had gesuft
- had gesuft
- had gesuft
- hadden gesuft
- hadden gesuft
- hadden gesuft
o.t.t.t.
- zal suffen
- zult suffen
- zal suffen
- zullen suffen
- zullen suffen
- zullen suffen
o.v.t.t.
- zou suffen
- zou suffen
- zou suffen
- zouden suffen
- zouden suffen
- zouden suffen
en verder
- ben gesuft
- bent gesuft
- is gesuft
- zijn gesuft
- zijn gesuft
- zijn gesuft
diversen
- suf!
- suft!
- gesuft
- suffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
suffen (gedachteloos zijn; gesuf)
Translation Matrix for suffen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
rêvasserie | gedachteloos zijn; gesuf; suffen | dagdromen; doezelen; dommelen; dutten; gedoezel; gedommel; gedut; gesoes; soezen |
état de hébétement | gedachteloos zijn; gesuf; suffen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
rêvasser | gedachteloos zijn; suffen | doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen |
s'égarer | gedachteloos zijn; suffen | de weg kwijtraken; dwalen; erbij inschieten; het spoor bijster raken; kwijtraken; ontsporen; teloorgaan; verdwaald zijn; verdwalen; verkeerd gaan; verkeerd lopen; verliezen; verloren gaan; wegraken; zoek raken |
sommeiller | gedachteloos zijn; suffen | doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen; verborgen aanwezig zijn |
somnoler | gedachteloos zijn; suffen | doezelen; dommelen; dutten; indommelen; indutten; insluimeren; sluimeren; soezen; verborgen aanwezig zijn; wegzakken |