Summary
Dutch
Detailed Translations for zuigtuit from Dutch to French
uitzuigen:
-
uitzuigen (leeghalen; plunderen; uitknijpen; uitpersen)
vider; tirailler; exploiter; dévaliser-
vider verb (vide, vides, vidons, videz, vident, vidais, vidait, vidions, vidiez, vidaient, vidai, vidas, vida, vidâmes, vidâtes, vidèrent, viderai, videras, videra, viderons, viderez, videront)
-
tirailler verb (tiraille, tirailles, tiraillons, tiraillez, tiraillent, tiraillais, tiraillait, tiraillions, tirailliez, tiraillaient, tiraillai, tiraillas, tirailla, tiraillâmes, tiraillâtes, tiraillèrent, tiraillerai, tirailleras, tiraillera, tiraillerons, tiraillerez, tirailleront)
-
exploiter verb (exploite, exploites, exploitons, exploitez, exploitent, exploitais, exploitait, exploitions, exploitiez, exploitaient, exploitai, exploitas, exploita, exploitâmes, exploitâtes, exploitèrent, exploiterai, exploiteras, exploitera, exploiterons, exploiterez, exploiteront)
-
dévaliser verb (dévalise, dévalises, dévalisons, dévalisez, dévalisent, dévalisais, dévalisait, dévalisions, dévalisiez, dévalisaient, dévalisai, dévalisas, dévalisa, dévalisâmes, dévalisâtes, dévalisèrent, dévaliserai, dévaliseras, dévalisera, dévaliserons, dévaliserez, dévaliseront)
-
-
uitzuigen (leegzuigen)
Conjugations for uitzuigen:
o.t.t.
- zuig uit
- zuigt uit
- zuigt uit
- zuigen uit
- zuigen uit
- zuigen uit
o.v.t.
- zoog uit
- zoog uit
- zoog uit
- zogen uit
- zogen uit
- zogen uit
v.t.t.
- heb uitgezogen
- hebt uitgezogen
- heeft uitgezogen
- hebben uitgezogen
- hebben uitgezogen
- hebben uitgezogen
v.v.t.
- had uitgezogen
- had uitgezogen
- had uitgezogen
- hadden uitgezogen
- hadden uitgezogen
- hadden uitgezogen
o.t.t.t.
- zal uitzuigen
- zult uitzuigen
- zal uitzuigen
- zullen uitzuigen
- zullen uitzuigen
- zullen uitzuigen
o.v.t.t.
- zou uitzuigen
- zou uitzuigen
- zou uitzuigen
- zouden uitzuigen
- zouden uitzuigen
- zouden uitzuigen
en verder
- ben uitgezogen
- bent uitgezogen
- is uitgezogen
- zijn uitgezogen
- zijn uitgezogen
- zijn uitgezogen
diversen
- zuig uit!
- zuigt uit!
- uitgezogen
- uitzuigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze