Summary
Dutch
Detailed Translations for prik from Dutch to French
prik:
-
de prik (injectie; inspuiting; spuitje)
Translation Matrix for prik:
Noun | Related Translations | Other Translations |
injection | injectie; inspuiting; prik; spuitje | |
piqûre | injectie; inspuiting; prik; spuitje | hechting; hechting van een wond; injectienaald; injectiespuit; injectiespuitje; messteek; pijn in de zij; spuit; steek; stiksel |
Related Words for "prik":
Wiktionary Translations for prik:
prik
Cross Translation:
noun
-
Boisson gazeuse
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• prik | → lamproie | ↔ lamprey — a fish |
• prik | → boisson gazeuse | ↔ soda — sweet, carbonated drink |
• prik | → boisson gazeuse; soda | ↔ soft drink — sweet, non-alcoholic carbonated beverage |
prik form of prikken:
-
prikken (steken geven; steken)
Conjugations for prikken:
o.t.t.
- prik
- prikt
- prikt
- prikken
- prikken
- prikken
o.v.t.
- prikte
- prikte
- prikte
- prikten
- prikten
- prikten
v.t.t.
- heb geprikt
- hebt geprikt
- heeft geprikt
- hebben geprikt
- hebben geprikt
- hebben geprikt
v.v.t.
- had geprikt
- had geprikt
- had geprikt
- hadden geprikt
- hadden geprikt
- hadden geprikt
o.t.t.t.
- zal prikken
- zult prikken
- zal prikken
- zullen prikken
- zullen prikken
- zullen prikken
o.v.t.t.
- zou prikken
- zou prikken
- zou prikken
- zouden prikken
- zouden prikken
- zouden prikken
diversen
- prik!
- prikt!
- geprikt
- prikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for prikken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
piquer | prikken; steken; steken geven | aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; dichtbijten; ergeren; gappen; graaien; grijpen; grissen; happen; inpikken; irriteren; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; raspen; roven; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervelen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken |