Dutch

Detailed Translations for geregeld from Dutch to French

geregeld:


Translation Matrix for geregeld:

NounRelated TranslationsOther Translations
systématique systematiek
ModifierRelated TranslationsOther Translations
fréquemment geregeld; met vast ritme; regelmatig dikwijls; frequent; herhaaldelijk; meermaals; menigmaal; regelmatig; telkens; vaak; veel; veelvuldig
fréquent geregeld; met vast ritme; regelmatig dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veel; veelvuldig
organisé georganiseerd; geregeld
réglé geregeld; met vast ritme; regelmatig afbetaald; afgehandeld; betaald
régulier geregeld; met vast ritme; op vaste tijden; regelmatig; regulier gelijkmatig; gestaag; met regelmaat; regelmatig
régulièrement geregeld; met vast ritme; op vaste tijden; regelmatig; regulier dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; met regelmaat; regelmatig; vaak; veel; veelvuldig
souvent geregeld; met vast ritme; regelmatig dikwijls; frequent; meermaals; menigmaal; regelmatig; vaak; veel; veelvuldig
systématique geregeld; met vast ritme; regelmatig methodisch; planmatig; stelselmatig; systematisch
systématiquement geregeld; met vast ritme; regelmatig

Synonyms for "geregeld":


Antonyms for "geregeld":


Related Definitions for "geregeld":

  1. wat regelmatig terugkeert1
    • hij komt geregeld te laat1
  2. waar regelmaat in zin1
    • wij hebben een geregeld leven1

Wiktionary Translations for geregeld:

geregeld
Cross Translation:
FromToVia
geregeld régulier regelmäßig — in festen örtlichen oder zeitlichen Abständen wiederholen

regelen:

regelen verb (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)

  1. regelen (iets op touw zetten; arrangeren)
    arranger; organiser; lancer; ériger; commencer; créer; aménager; construire; édifier; fonder; dresser
    • arranger verb (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • organiser verb (organise, organises, organisons, organisez, )
    • lancer verb (lance, lances, lançons, lancez, )
    • ériger verb (érige, ériges, érigeons, érigez, )
    • commencer verb (commence, commences, commençons, commencez, )
    • créer verb (crée, crées, créons, créez, )
    • aménager verb (aménage, aménages, aménageons, aménagez, )
    • construire verb (construis, construit, construisons, construisez, )
    • édifier verb (édifie, édifies, édifions, édifiez, )
    • fonder verb (fonde, fondes, fondons, fondez, )
    • dresser verb (dresse, dresses, dressons, dressez, )
  2. regelen (schikken)
    arranger
    • arranger verb (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
  3. regelen (arrangeren; afspreken; bedisselen)
    arranger; convenir; organiser
    • arranger verb (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • convenir verb (conviens, convient, convenons, convenez, )
    • organiser verb (organise, organises, organisons, organisez, )
  4. regelen (afstemmen; bijstellen; afstellen)
    régler; ajuster; raccommoder; adapter
    • régler verb (règle, règles, réglons, réglez, )
    • ajuster verb (ajuste, ajustes, ajustons, ajustez, )
    • raccommoder verb (raccommode, raccommodes, raccommodons, raccommodez, )
    • adapter verb (adapte, adaptes, adaptons, adaptez, )
  5. regelen (in orde maken; klaren; afdoen)
    régler; terminer; achever; finir
    • régler verb (règle, règles, réglons, réglez, )
    • terminer verb (termine, termines, terminons, terminez, )
    • achever verb (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • finir verb (finis, finit, finissons, finissez, )

Conjugations for regelen:

o.t.t.
  1. regel
  2. regelt
  3. regelt
  4. regelen
  5. regelen
  6. regelen
o.v.t.
  1. regelde
  2. regelde
  3. regelde
  4. regelden
  5. regelden
  6. regelden
v.t.t.
  1. heb geregeld
  2. hebt geregeld
  3. heeft geregeld
  4. hebben geregeld
  5. hebben geregeld
  6. hebben geregeld
v.v.t.
  1. had geregeld
  2. had geregeld
  3. had geregeld
  4. hadden geregeld
  5. hadden geregeld
  6. hadden geregeld
o.t.t.t.
  1. zal regelen
  2. zult regelen
  3. zal regelen
  4. zullen regelen
  5. zullen regelen
  6. zullen regelen
o.v.t.t.
  1. zou regelen
  2. zou regelen
  3. zou regelen
  4. zouden regelen
  5. zouden regelen
  6. zouden regelen
en verder
  1. is geregeld
diversen
  1. regel!
  2. regelt!
  3. geregeld
  4. regelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

regelen [het ~] noun

  1. het regelen (organiseren)
    l'organisation
  2. het regelen (inregelen; afstemmen; instellen; afstellen)
    le réglage

Translation Matrix for regelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ajuster bevestiging; vastmaken
lancer omhoog werpen; opwerpen
organisation organiseren; regelen bureau; bureaumeubel; factie; groepering; instantie; instelling; lichaam; management; organisatie; regelingscommissie
organiser aanrichten
réglage afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen aanpassing; afregelen; afstelling; afstemmen; afstemming; bijstelling; gelijkzetten; ijken; inregeling; instellen; instelling; optimalisatie; verstelling
VerbRelated TranslationsOther Translations
achever afdoen; in orde maken; klaren; regelen aankomen; afkrijgen; afmaken; afronden; afslijten door erop te zitten; afsluiten; afwerken; afzitten; betalen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; ophouden; perfectioneren; stoppen; ten einde dragen; ten einde schrijven; ten einde spelen; uitdragen; uitdrinken; vereffenen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; voldoen; voldragen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
adapter afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aanpassen; bewerken; bijstellen; erin passen; fiksen; goedmaken; herschrijven; herstellen; inpassen; maken; rechtzetten; repareren; verstellen
ajuster afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aanpassen; afstellen; afstemmen; bijstellen; erin passen; fijn bewerken; fiksen; gelijkschakelen; goedmaken; herstellen; in orde brengen; in orde maken; inpassen; maken; op maat snijden; rechtzetten; repareren; toesnijden; verstellen
aménager arrangeren; iets op touw zetten; regelen huis inrichten; inrichten; meubileren
arranger afspreken; arrangeren; bedisselen; iets op touw zetten; regelen; schikken arrangeren; bijleggen; coördineren; effenen; egaliseren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangeren; rangordenen; rangschikken; renoveren; ruzie afsluiten; schiften; sorteren; systematiseren; uitzoeken; vereffenen; vlijen; voor elkaar krijgen
commencer arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; inluiden; intreden; inzetten; ondernemen; op gang komen; starten; van start gaan
construire arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; aanbrengen; aanleggen; bijbouwen; bouwen; construeren; expanderen; in elkaar timmeren; in het leven roepen; ineentimmeren; installeren; maken; monteren en aansluiten; opbouwen; openen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; scheppen; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
convenir afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen aanstaan; afspreken; behoren; betamen; bevallen; bijpassen; conveniëren; deugen; gebruikelijk zijn; gelegen komen; geschikt zijn; horen; iets overeenkomen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; passend zijn; prettig vinden; schikken; stroken; stroken met; toebehoren; uitkomen
créer arrangeren; iets op touw zetten; regelen fabriceren; formeren; in het leven roepen; maken; produceren; scheppen; tot stand brengen; trekken; vervaardigen; voor elkaar krijgen; voortbrengen
dresser arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbrengen; aanleggen; bouwen; construeren; funderen; gaan staan; gronden; grondvesten; hoger worden; installeren; instellen; invoeren; monteren en aansluiten; omhoogbrengen; omhoogkomen; oprichten; opstaan; opstijgen; optrekken; opvliegen; overeindzetten; plaatsen; rechtop zetten; stichten; temmen; verheffen
finir afdoen; in orde maken; klaren; regelen afkrijgen; aflopen; aflopen met; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; eten; fiksen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; legen; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opvreten; perfectioneren; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uitkrijgen; uitraken; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; vreten
fonder arrangeren; iets op touw zetten; regelen aarden; baseren; bouwen; funderen; gronden; grondvesten; instellen; invoeren; koloniseren; opbouwen; oprichten; settelen; stichten; vestigen
lancer arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; aanvoeren; afsmijten; afwerpen; beginnen; bouwen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; ingooien; inluiden; introduceren; keilen; kennis laten maken; kogelen; lanceren; laten opstijgen; naar beneden gooien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neergooien; neerwerpen; omhooggooien; omhoogwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; op de markt brengen; opbouwen; openen; opgooien; ophoesten; oplaten; opperen; opwerpen; poneren; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbrengen; uitgeven; van start gaan; voor de dag komen met; voorstellen
organiser afspreken; arrangeren; bedisselen; iets op touw zetten; regelen coördineren; huis inrichten; plannen
raccommoder afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aanpassen; bijstellen; fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren; verstellen
régler afdoen; afstellen; afstemmen; bijstellen; in orde maken; klaren; regelen aanpassen; aanzuiveren; afbetalen; aflossen; afrekenen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; inlossen; instellen; maken; nabetalen; rechtzetten; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen
terminer afdoen; in orde maken; klaren; regelen afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; klaarkrijgen; klaarmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; ophouden; stoppen; ten einde dragen; teneindelopen; uitdragen; uitdrinken; uitkrijgen; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; volbrengen; voldragen; volmaken; voltooien; voorbijgaan
édifier arrangeren; iets op touw zetten; regelen bouwen; construeren; funderen; gronden; grondvesten; instellen; invoeren; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; stichten
ériger arrangeren; iets op touw zetten; regelen bouwen; construeren; funderen; gronden; grondvesten; instellen; invoeren; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; stichten

Related Words for "regelen":


Related Definitions for "regelen":

  1. ervoor zorgen dat het goed gaat1
    • de agent regelt het verkeer1

Wiktionary Translations for regelen:

regelen
Cross Translation:
FromToVia
regelen arranger; organiser arrange — to set up, organise
regelen traiter; faire face deal — handle, manage
regelen préfixer prefix — set or appoint beforehand
regelen régler regulate — adjust

Related Translations for geregeld