Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. slokop:
  2. opslokken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for slokop from Dutch to French

slokop:

slokop [de ~ (m)] noun

  1. de slokop (veelvraat; gulzigaard; vreetzak; schrokop)
    le gourmand; le goulu; le glouton; le goinfre

Translation Matrix for slokop:

NounRelated TranslationsOther Translations
glouton gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak
goinfre gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak
goulu gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak
gourmand gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak gourmet; lekkerbek; likkebaard; likkepot; smulpaap; snoeper
OtherRelated TranslationsOther Translations
glouton veelvraat
ModifierRelated TranslationsOther Translations
glouton gulzig; vraatzuchtig
gourmand verlekkerd

Related Words for "slokop":

  • slokoppen

Wiktionary Translations for slokop:

slokop
noun
  1. Personne ou animal qui mange avidement sa nourriture.

Cross Translation:
FromToVia
slokop cochon; porc pig — someone who overeats or eats rapidly

opslokken:

opslokken verb (slok op, slokt op, slokte op, slokten op, opgeslokt)

  1. opslokken (binnenkrijgen; zwelgen)
    absorber; engloutir; se gaver; se goinfrer; se goberger; s'empiffrer
    • absorber verb (absorbe, absorbes, absorbons, absorbez, )
    • engloutir verb (engloutis, engloutit, engloutissons, engloutissez, )
    • se gaver verb

Conjugations for opslokken:

o.t.t.
  1. slok op
  2. slokt op
  3. slokt op
  4. slokken op
  5. slokken op
  6. slokken op
o.v.t.
  1. slokte op
  2. slokte op
  3. slokte op
  4. slokten op
  5. slokten op
  6. slokten op
v.t.t.
  1. heb opgeslokt
  2. hebt opgeslokt
  3. heeft opgeslokt
  4. hebben opgeslokt
  5. hebben opgeslokt
  6. hebben opgeslokt
v.v.t.
  1. had opgeslokt
  2. had opgeslokt
  3. had opgeslokt
  4. hadden opgeslokt
  5. hadden opgeslokt
  6. hadden opgeslokt
o.t.t.t.
  1. zal opslokken
  2. zult opslokken
  3. zal opslokken
  4. zullen opslokken
  5. zullen opslokken
  6. zullen opslokken
o.v.t.t.
  1. zou opslokken
  2. zou opslokken
  3. zou opslokken
  4. zouden opslokken
  5. zouden opslokken
  6. zouden opslokken
en verder
  1. is opgslokt
  2. zijn opgeslokt
diversen
  1. slok op!
  2. slokt op!
  3. opgeslokt
  4. opslokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opslokken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
absorber binnenkrijgen; opslokken; zwelgen absorberen; doorslikken; in zich opnemen; inzuigen; lurken; naar binnen zuigen; opnemen; opslorpen; opslurpen; slikken; slurpen; zuigen
engloutir binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; binnenproppen; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inproppen; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen
s'empiffrer binnenkrijgen; opslokken; zwelgen brassen; schransen; slempen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
se gaver binnenkrijgen; opslokken; zwelgen brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen
se goberger binnenkrijgen; opslokken; zwelgen brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen
se goinfrer binnenkrijgen; opslokken; zwelgen