Dutch
Detailed Translations for bliksem from Dutch to French
bliksem:
-
de bliksem (weerlicht)
-
de bliksem (bliksemschicht; bliksemslag; flits; bliksemflits)
-
de bliksem (hemelvuur)
Translation Matrix for bliksem:
Noun | Related Translations | Other Translations |
feu céleste | bliksem; hemelvuur | |
flash | bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits | flakkering; flikkering; flits; flitser; flitslamp; flitslampje; flitslicht; geflikker; reclamespot; schijn; schittering; snel beeld; spot |
foudre | bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; weerlicht | |
fulguration | bliksem; hemelvuur | |
éclair | bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; hemelvuur; weerlicht | flakkering; flikkering; flits; flitslicht; geflikker; schicht; schijn; schittering; snel beeld |
Related Words for "bliksem":
Related Definitions for "bliksem":
bliksemen:
-
bliksemen (lichten; weerlichten)
foudroyer; donner des éclairs; lever; décharger-
foudroyer verb (foudroie, foudroies, foudroyons, foudroyez, foudroient, foudroyais, foudroyait, foudroyions, foudroyiez, foudroyaient, foudroyai, foudroyas, foudroya, foudroyâmes, foudroyâtes, foudroyèrent, foudroierai, foudroieras, foudroiera, foudroierons, foudroierez, foudroieront)
-
donner des éclairs verb
-
lever verb (lève, lèves, levons, levez, lèvent, levais, levait, levions, leviez, levaient, levai, levas, leva, levâmes, levâtes, levèrent, lèverai, lèveras, lèvera, lèverons, lèverez, lèveront)
-
décharger verb (décharge, décharges, déchargons, déchargez, déchargent, déchargais, déchargait, déchargions, déchargiez, déchargaient, déchargai, déchargas, décharga, déchargâmes, déchargâtes, déchargèrent, déchargerai, déchargeras, déchargera, déchargerons, déchargerez, déchargeront)
-
Conjugations for bliksemen:
o.t.t.
- bliksem
- bliksemt
- bliksemt
- bliksemen
- bliksemen
- bliksemen
o.v.t.
- bliksemde
- bliksemde
- bliksemde
- bliksemden
- bliksemden
- bliksemden
v.t.t.
- heb gebliksemd
- hebt gebliksemd
- heeft gebliksemd
- hebben gebliksemd
- hebben gebliksemd
- hebben gebliksemd
v.v.t.
- had gebliksemd
- had gebliksemd
- had gebliksemd
- hadden gebliksemd
- hadden gebliksemd
- hadden gebliksemd
o.t.t.t.
- zal bliksemen
- zult bliksemen
- zal bliksemen
- zullen bliksemen
- zullen bliksemen
- zullen bliksemen
o.v.t.t.
- zou bliksemen
- zou bliksemen
- zou bliksemen
- zouden bliksemen
- zouden bliksemen
- zouden bliksemen
diversen
- bliksem!
- bliksemt!
- gebliksemd
- bliksemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze