Dutch
Detailed Translations for aan elkaar bevestigen from Dutch to French
aan elkaar bevestigen:
aan elkaar bevestigen verb (bevestig aan elkaar, bevestigt aan elkaar, bevestigde aan elkaar, bevestigden aan elkaar, aan elkaar bevestigd)
-
aan elkaar bevestigen (vastmaken)
attacher; lier; fixer-
attacher verb (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
-
lier verb (lie, lies, lions, liez, lient, liais, liait, liions, liiez, liaient, liai, lias, lia, liâmes, liâtes, lièrent, lierai, lieras, liera, lierons, lierez, lieront)
-
fixer verb (fixe, fixes, fixons, fixez, fixent, fixais, fixait, fixions, fixiez, fixaient, fixai, fixas, fixa, fixâmes, fixâtes, fixèrent, fixerai, fixeras, fixera, fixerons, fixerez, fixeront)
-
Conjugations for aan elkaar bevestigen:
o.t.t.
- bevestig aan elkaar
- bevestigt aan elkaar
- bevestigt aan elkaar
- bevestigen aan elkaar
- bevestigen aan elkaar
- bevestigen aan elkaar
o.v.t.
- bevestigde aan elkaar
- bevestigde aan elkaar
- bevestigde aan elkaar
- bevestigden aan elkaar
- bevestigden aan elkaar
- bevestigden aan elkaar
v.t.t.
- heb aan elkaar bevestigd
- hebt aan elkaar bevestigd
- heeft aan elkaar bevestigd
- hebben aan elkaar bevestigd
- hebben aan elkaar bevestigd
- hebben aan elkaar bevestigd
v.v.t.
- had aan elkaar bevestigd
- had aan elkaar bevestigd
- had aan elkaar bevestigd
- hadden aan elkaar bevestigd
- hadden aan elkaar bevestigd
- hadden aan elkaar bevestigd
o.t.t.t.
- zal aan elkaar bevestigen
- zult aan elkaar bevestigen
- zal aan elkaar bevestigen
- zullen aan elkaar bevestigen
- zullen aan elkaar bevestigen
- zullen aan elkaar bevestigen
o.v.t.t.
- zou aan elkaar bevestigen
- zou aan elkaar bevestigen
- zou aan elkaar bevestigen
- zouden aan elkaar bevestigen
- zouden aan elkaar bevestigen
- zouden aan elkaar bevestigen
diversen
- bevestig aan elkaar!
- bevestigt aan elkaar!
- aan elkaar bevestigd
- aan elkaar bevestigende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze