Dutch
Detailed Translations for aanbijten from Dutch to French
aanbijten:
-
aanbijten (aanvreten)
mordre; piquer-
mordre verb (mords, mord, mordons, mordez, mordent, mordais, mordait, mordions, mordiez, mordaient, mordis, mordit, mordîmes, mordîtes, mordirent, mordrai, mordras, mordra, mordrons, mordrez, mordront)
-
piquer verb (pique, piques, piquons, piquez, piquent, piquais, piquait, piquions, piquiez, piquaient, piquai, piquas, piqua, piquâmes, piquâtes, piquèrent, piquerai, piqueras, piquera, piquerons, piquerez, piqueront)
-
Conjugations for aanbijten:
o.t.t.
- bijt aan
- bijt aan
- bijt aan
- bijten aan
- bijten aan
- bijten aan
o.v.t.
- beet aan
- beet aan
- beet aan
- beten aan
- beten aan
- beten aan
v.t.t.
- ben aangebeten
- bent aangebeten
- is aangebeten
- zijn aangebeten
- zijn aangebeten
- zijn aangebeten
v.v.t.
- was aangebeten
- was aangebeten
- was aangebeten
- waren aangebeten
- waren aangebeten
- waren aangebeten
o.t.t.t.
- zal aanbijten
- zult aanbijten
- zal aanbijten
- zullen aanbijten
- zullen aanbijten
- zullen aanbijten
o.v.t.t.
- zou aanbijten
- zou aanbijten
- zou aanbijten
- zouden aanbijten
- zouden aanbijten
- zouden aanbijten
diversen
- bijt aan!
- bijt aan!
- aangebeten
- aanbijtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanbijten
Translation Matrix for aanbijten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fait de mordre | aanbijten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
mordre | aanbijten; aanvreten | afsnijden; dichtbijten; happen; snijden; toebijten; toehappen; toesnauwen |
piquer | aanbijten; aanvreten | achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; dichtbijten; ergeren; gappen; graaien; grijpen; grissen; happen; inpikken; irriteren; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; raspen; roven; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervelen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken |