Summary


Dutch

Detailed Translations for aangesloten from Dutch to French

aangesloten:

aangesloten adj

  1. aangesloten

Translation Matrix for aangesloten:

NounRelated TranslationsOther Translations
lié aanknopen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
connecté aangesloten
lié aangesloten aaneengesloten; een eenheid vormend; eendrachtig; eensgezind; geboeid; gebonden; harmonieus; niet vrij; obligaat; obligatoir; onvrij; saamhorig; samenhangend; vastgebonden; vastgemaakt; verbonden; vereist; verenigd; verplicht

Related Words for "aangesloten":

  • aangeslotene

aangesloten form of aansluiten:

aansluiten verb (sluit aan, sloot aan, sloten aan, aangesloten)

  1. aansluiten (bijvoegen)
    se joindre à; ajouter; adjoindre; raccorder à; brancher sur; correspondre; relier à; serrer les rangs
    • ajouter verb (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, )
    • adjoindre verb (adjoins, adjoint, adjoignons, adjoignez, )
    • correspondre verb (corresponds, correspond, correspondons, correspondez, )
    • relier à verb
  2. aansluiten
    connecter; brancher
    • connecter verb (connecte, connectes, connectons, connectez, )
    • brancher verb

Conjugations for aansluiten:

o.t.t.
  1. sluit aan
  2. sluit aan
  3. sluit aan
  4. sluiten aan
  5. sluiten aan
  6. sluiten aan
o.v.t.
  1. sloot aan
  2. sloot aan
  3. sloot aan
  4. sloten aan
  5. sloten aan
  6. sloten aan
v.t.t.
  1. ben aangesloten
  2. bent aangesloten
  3. is aangesloten
  4. zijn aangesloten
  5. zijn aangesloten
  6. zijn aangesloten
v.v.t.
  1. was aangesloten
  2. was aangesloten
  3. was aangesloten
  4. waren aangesloten
  5. waren aangesloten
  6. waren aangesloten
o.t.t.t.
  1. zal aansluiten
  2. zult aansluiten
  3. zal aansluiten
  4. zullen aansluiten
  5. zullen aansluiten
  6. zullen aansluiten
o.v.t.t.
  1. zou aansluiten
  2. zou aansluiten
  3. zou aansluiten
  4. zouden aansluiten
  5. zouden aansluiten
  6. zouden aansluiten
diversen
  1. sluit aan!
  2. sluit aan!
  3. aangesloten
  4. aansluitende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aansluiten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
adjoindre aansluiten; bijvoegen aanvullen; completeren; erbij optellen; erbij tellen; koppelen; paren; toevoegen; verbinden; voltallig maken
ajouter aansluiten; bijvoegen aan mengsel toevoegen; aanvullen; bijdoen; bijleggen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijvullen; completeren; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; extra betalen; geld toe leggen; inbrengen; insluiten; invoegen; meebetalen; optellen; toevoegen; voegen; voltallig maken; vullen
brancher aansluiten
brancher sur aansluiten; bijvoegen aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
connecter aansluiten aanhaken; aankoppelen; koppelen; paren; vasthaken; vastkoppelen; verbinden; verbinding maken
correspondre aansluiten; bijvoegen congruent zijn; kloppen; overeenstemmen
raccorder à aansluiten; bijvoegen
relier à aansluiten; bijvoegen relateren
se joindre à aansluiten; bijvoegen zich voegen
serrer les rangs aansluiten; bijvoegen

Antonyms for "aansluiten":


Related Definitions for "aansluiten":

  1. ergens bij gaan horen of er lid van worden1
    • wij hebben ons bij de tennisclub aangesloten1
  2. ergens bij passen, ergens op volgen1
    • deze les sluit goed aan bij de vorige1
  3. het ergens mee in contact brengen1
    • de televisie is nog niet op de kabel aangesloten1