Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. aansturen:


Dutch

Detailed Translations for aansturen from Dutch to French

aansturen:

aansturen verb (stuur aan, stuurt aan, stuurde aan, stuurden aan, aangestuurd)

  1. aansturen
    viser; diriger; aboutir à
    • viser verb (vise, vises, visons, visez, )
    • diriger verb (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • aboutir à verb

Conjugations for aansturen:

o.t.t.
  1. stuur aan
  2. stuurt aan
  3. stuurt aan
  4. sturen aan
  5. sturen aan
  6. sturen aan
o.v.t.
  1. stuurde aan
  2. stuurde aan
  3. stuurde aan
  4. stuurden aan
  5. stuurden aan
  6. stuurden aan
v.t.t.
  1. heb aangestuurd
  2. hebt aangestuurd
  3. heeft aangestuurd
  4. hebben aangestuurd
  5. hebben aangestuurd
  6. hebben aangestuurd
v.v.t.
  1. had aangestuurd
  2. had aangestuurd
  3. had aangestuurd
  4. hadden aangestuurd
  5. hadden aangestuurd
  6. hadden aangestuurd
o.t.t.t.
  1. zal aansturen
  2. zult aansturen
  3. zal aansturen
  4. zullen aansturen
  5. zullen aansturen
  6. zullen aansturen
o.v.t.t.
  1. zou aansturen
  2. zou aansturen
  3. zou aansturen
  4. zouden aansturen
  5. zouden aansturen
  6. zouden aansturen
diversen
  1. stuur aan!
  2. stuurt aan!
  3. aangestuurd
  4. aansturende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aansturen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aboutir à aansturen aflopen; belanden; eindigen op; geraken; raken; resultaat; resulteren; terechtkomen; tot gevolg hebben; treffen; uitdraaien op iets; uitkomen bij; uitkomen op; uitlopen; uitmonden; uitpakken; uitvloeien in; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voorbijgaan
diriger aansturen aanvoeren; administreren; begeleiden; beheren; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; erdoor loodsen; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; karren; leiden; leiding geven; leidinggeven; macht uitoefenen; managen; meevoeren; opdragen; overheersen; regeren; rijden; verordenen; voeren; voorzitten
viser aansturen aansturen op; bedoelen; beogen; diepte loden; doel beogen; doelen; gericht werpen; ijveren; in een bep. richting plaatsen; mikken; mikken op; richten; streven; streven naar; ten doel hebben; viseren

Related Translations for aansturen