Summary


Dutch

Detailed Translations for beroeps from Dutch to French

beroeps:

beroeps [znw.] noun

  1. beroeps (prof)
    le professionnel; le pro

beroeps adj

  1. beroeps

Translation Matrix for beroeps:

NounRelated TranslationsOther Translations
pro beroeps; prof
professionnel beroeps; prof deskundige; expert; professional; specialist; specialiste; vakkundige
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
professionnel beroeps bekwaam; capabel; competent; deskundig; geschikt; oordeelkundig; professioneel; professioneel uitziende; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
OtherRelated TranslationsOther Translations
pro pro

Related Words for "beroeps":


beroeps form of beroep:

beroep [het ~] noun

  1. het beroep (werk; vak)
    le métier; l'emploi; la profession; la fonction; l'activité; l'occupation
  2. het beroep (professie; ambt)
    la profession; l'emploi; la fonction

Translation Matrix for beroep:

NounRelated TranslationsOther Translations
activité beroep; vak; werk Windows Workflow Foundation-activiteit; activiteit; arbeid; arbeidzaamheid; bedrijvigheid; bezigheid; drukte; functionaliteit; grote menigte; prestatie; roerigheid; toeloop; veel mensen; verrichting; werkstroomactiviteit; werkzaamheid; zakelijke activiteit
emploi ambt; beroep; professie; vak; werk aanstelling; aanwenden; aanwending; ambacht; arbeid; arbeidsplaats; baan; behandeling; benoeming; benutting; bezigheid; dienstbetrekking; dienstverband; functie; gebruik; gewoonte; hantering; inspanning; installatie; inzet; job; karwei; loonarbeid; loonwerk; positie; taak; taakverschaffing; tewerkstelling; toepassing; traditie; usance; vak; werk; werkgelegenheid; werkkring; werkplek; werkverschaffing; werkzaamheid
fonction ambt; beroep; professie; vak; werk aanstelling; ambacht; ambt; arbeid; arbeidsplaats; baan; benoeming; betrekking; bezigheid; dienstbetrekking; dienstverband; functie; inspanning; installatie; job; positie; prestatie; taak; vak; verrichting; werk; werkkring; werkplek; werkzaamheid
métier beroep; vak; werk ambacht; bezigheid; broodwinning; handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; kostwinning; metier; métier; nering; ruilverkeer; stiel; vak
occupation beroep; vak; werk baan; bewoning; bezetting; bezigheid; inbezitname; inbezitneming; loonarbeid; loonwerk; werk; werkkring; werkplek
profession ambt; beroep; professie; vak; werk ambacht; beroepsgroep; bezigheid; branche; metier; métier; stiel; vak
- vak

Related Words for "beroep":


Synonyms for "beroep":


Related Definitions for "beroep":

  1. wat je doet om geld te verdienen1
    • hij is automonteur van beroep1

Wiktionary Translations for beroep:

beroep
noun
  1. een bezigheid waarmee men de kost verdient
beroep
Cross Translation:
FromToVia
beroep appel appeal — application for the removal of a cause to a superior judge for reexamination
beroep travail; poste; job; boulot; métier; emploi job — economic role for which a person is paid
beroep métier métier — activity that is pursued as a trade or profession; a calling
beroep profession profession — occupation
beroep nomination Berufung — Ernennung in ein öffentliches Amt von Kirche oder Staat (Höchstrichter, Priester, Universitätsprofessor usw.) oder Anstellung eines Künstlers (Dirigent, Theaterdirektor, Schauspieler, Musiker usw.)