Dutch
Detailed Translations for bijschenken from Dutch to French
bijschenken:
-
bijschenken (bijvullen; bijtanken)
reverser; recharger les accus; re-remplir; remettre; resservir; remplir de nouveau; reprendre de l'essence; verser en supplément-
reverser verb
-
recharger les accus verb
-
re-remplir verb
-
remettre verb (remets, remet, remettons, remettez, remettent, remettais, remettait, remettions, remettiez, remettaient, remis, remit, remîmes, remîtes, remirent, remettrai, remettras, remettra, remettrons, remettrez, remettront)
-
resservir verb (ressers, ressert, resservons, resservez, resservent, resservais, resservait, resservions, resserviez, resservaient, resservis, resservit, resservîmes, resservîtes, resservirent, resservirai, resserviras, resservira, resservirons, resservirez, resserviront)
-
remplir de nouveau verb
-
verser en supplément verb
-
Conjugations for bijschenken:
o.t.t.
- schenk bij
- schenkt bij
- schenkt bij
- schenken bij
- schenken bij
- schenken bij
o.v.t.
- schonk bij
- schonk bij
- schonk bij
- schonken bij
- schonken bij
- schonken bij
v.t.t.
- heb bijgeschonken
- hebt bijgeschonken
- heeft bijgeschonken
- hebben bijgeschonken
- hebben bijgeschonken
- hebben bijgeschonken
v.v.t.
- had bijgeschonken
- had bijgeschonken
- had bijgeschonken
- hadden bijgeschonken
- hadden bijgeschonken
- hadden bijgeschonken
o.t.t.t.
- zal bijschenken
- zult bijschenken
- zal bijschenken
- zullen bijschenken
- zullen bijschenken
- zullen bijschenken
o.v.t.t.
- zou bijschenken
- zou bijschenken
- zou bijschenken
- zouden bijschenken
- zouden bijschenken
- zouden bijschenken
diversen
- schenk bij!
- schenkt bij!
- bijgeschonken
- bijschenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze