Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bijsluiten:


Dutch

Detailed Translations for bijsluiten from Dutch to French

bijsluiten:

bijsluiten verb

  1. bijsluiten (bijdoen; toevoegen; bijvoegen; erbij voegen)
    inclure; joindre; ajouter; insérer
    • inclure verb (inclus, inclut, incluons, incluez, )
    • joindre verb (joins, joint, joignons, joignez, )
    • ajouter verb (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, )
    • insérer verb (insère, insères, insérons, insérez, )
  2. bijsluiten (toevoegen; bijvoegen; insluiten)
    inclure; ajouter; envelopper
    • inclure verb (inclus, inclut, incluons, incluez, )
    • ajouter verb (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, )
    • envelopper verb (enveloppe, enveloppes, enveloppons, enveloppez, )

Translation Matrix for bijsluiten:

NounRelated TranslationsOther Translations
joindre aanlassen
VerbRelated TranslationsOther Translations
ajouter bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; insluiten; toevoegen aan mengsel toevoegen; aansluiten; aanvullen; bijleggen; bijmengen; bijrekenen; bijtellen; bijvoegen; bijvullen; completeren; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; extra betalen; geld toe leggen; inbrengen; invoegen; meebetalen; optellen; toevoegen; voegen; voltallig maken; vullen
envelopper bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen bedekken; bemantelen; beperken; emballeren; hullen; indammen; inhullen; inkapselen; inkleden; inpakken; inpalmen; inperken; inwikkelen; limiteren; maskeren; om het lijf binden; ombinden; omcirkelen; omhullen; omsingelen; omsluiten; omwikkelen; omwinden; van afsluitende laag voorzien; verhullen; verpakken; versluieren; wikkelen
inclure bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; insluiten; toevoegen erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; meeberekenen; meerekenen; meetellen; rekenen tot; toevoegen
insérer bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen bijzetten; inbedden; inbouwen; inbrengen; inlassen; inleggen; inpassen; invoegen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; passen in; plaatsen; tussen zetten; tussenleggen; zetten
joindre bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aaneenlassen; aaneenschakelen; afspreken; bij elkaar leggen; bijeen voegen; bijvoegen; binden; boeien; bundelen; combineren; doorverbinden; een fusie aangaan; elkaar ontmoeten; elkaar zien; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; fuseren; ineensmelten; ketenen; kluisteren; koppelen; lassen; meegeven; meesturen; meezenden; paren; samenbundelen; samengaan; samenkomen; samenkoppelen; samensmelten; samenvoegen; toevoegen; treffen; verbinden; versmelten; voegen