Dutch
Detailed Translations for choqueren from Dutch to French
choqueren:
-
choqueren (aanstoot geven; shockeren; schokken)
choquer; heurter; faire scandale-
choquer verb (choque, choques, choquons, choquez, choquent, choquais, choquait, choquions, choquiez, choquaient, choquai, choquas, choqua, choquâmes, choquâtes, choquèrent, choquerai, choqueras, choquera, choquerons, choquerez, choqueront)
-
heurter verb (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, heurtent, heurtais, heurtait, heurtions, heurtiez, heurtaient, heurtai, heurtas, heurta, heurtâmes, heurtâtes, heurtèrent, heurterai, heurteras, heurtera, heurterons, heurterez, heurteront)
-
faire scandale verb
-
-
choqueren (aanstoot geven; shockeren)
Conjugations for choqueren:
o.t.t.
- choqueer
- choqueert
- choqueert
- choqueren
- choqueren
- choqueren
o.v.t.
- choqueerde
- choqueerde
- choqueerde
- choqueerden
- choqueerden
- choqueerden
v.t.t.
- heb gechoqueerd
- hebt gechoqueerd
- heeft gechoqueerd
- hebben gechoqueerd
- hebben gechoqueerd
- hebben gechoqueerd
v.v.t.
- had gechoqueerd
- had gechoqueerd
- had gechoqueerd
- hadden gechoqueerd
- hadden gechoqueerd
- hadden gechoqueerd
o.t.t.t.
- zal choqueren
- zult choqueren
- zal choqueren
- zullen choqueren
- zullen choqueren
- zullen choqueren
o.v.t.t.
- zou choqueren
- zou choqueren
- zou choqueren
- zouden choqueren
- zouden choqueren
- zouden choqueren
en verder
- ben gechoqueerd
- bent gechoqueerd
- is gechoqueerd
- zijn gechoqueerd
- zijn gechoqueerd
- zijn gechoqueerd
diversen
- choqueer!
- choqueert!
- gechoqueerd
- choquerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for choqueren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
choquer | aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren | aanrijden; botsen; grieven; krenken; kwetsen; laten schrikken; op elkaar knallen; op elkaar stoten; pijn doen; schokken; stoten op; zeer doen |
faire scandale | aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren | |
heurter | aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren | aankloppen; aanrijden; aantikken; aanvaren; bonken; bonzen; botsen; hameren; hard slaan; hengsten; ketsen; kloppen; luiden; meppen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; opbotsen; rammen; slaan; stoten op; tikken; timmeren |