Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. deficit:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for deficit from Dutch to French

deficit:

deficit [de ~] noun

  1. de deficit (tekort)
    le manque; le déficit; l'insuffisance; la pénurie; la défiance; la carence; le défaut; la disette

Translation Matrix for deficit:

NounRelated TranslationsOther Translations
carence deficit; tekort machteloosheid; onvermogen
disette deficit; tekort gebrek; hongersnood; krapte; schaarsheid; schaarste; tekort; voedselschaarste
défaut deficit; tekort abuis; afwijking; blunder; defect; domheid; dwaling; euvel; feil; flater; fout; gebrek; gemis; giller; handicap; incorrectheid; krachteloosheid; lacune; leegte; leemte; machinedefect; manco; mankement; misgreep; misslag; ondeugd; onjuistheid; ontstentenis; onvolkomenheid; slapte; tekort; vergissing; zedelijke slechtheid; zonde; zwakheid
défiance deficit; tekort achterdocht; argwaan; wantrouwen
déficit deficit; tekort gebrek; kastekort; krapte; manco; schaarsheid; schaarste; tekort; zwakheid
insuffisance deficit; tekort gebrek; incompetentie; manco; onbekwaamheid; ongeschiktheid; ontoereikendheid; tekort
manque deficit; tekort afwijking; feil; fout; gebrek; gemis; handicap; krapte; lacune; leegte; leemte; lichaamsgebrek; manco; schaarsheid; schaarste; tekort; zwakheid
pénurie deficit; tekort armzaligheid; eenvoud; gebrek; gemis; karigheid; krapte; manco; poverheid; schaarsheid; schaarste; schamelheid; schraalheid; simpelheid; soberheid; tekort

Related Words for "deficit":

  • deficits, deficitje

Wiktionary Translations for deficit:

deficit
noun
  1. Privation de quelque chose de précieux, d’agréable, de commode, qu’on avait. (Sens général).
  2. tort ; dommage.