Dutch
Detailed Translations for een conversatie hebben from Dutch to French
een conversatie hebben:
een conversatie hebben verb (heb een conversatie, hebt een conversatie, heeft een conversatie, had een conversatie, hadden een conversatie, een conversatie gehad)
-
een conversatie hebben (spreken; praten; in contact staan; communiceren)
parler; communiquer; être en contact avec; avoir de la conversation; faire un discours; discuter; bavarder; causer-
parler verb (parle, parles, parlons, parlez, parlent, parlais, parlait, parlions, parliez, parlaient, parlai, parlas, parla, parlâmes, parlâtes, parlèrent, parlerai, parleras, parlera, parlerons, parlerez, parleront)
-
communiquer verb (communique, communiques, communiquons, communiquez, communiquent, communiquais, communiquait, communiquions, communiquiez, communiquaient, communiquai, communiquas, communiqua, communiquâmes, communiquâtes, communiquèrent, communiquerai, communiqueras, communiquera, communiquerons, communiquerez, communiqueront)
-
être en contact avec verb
-
faire un discours verb
-
discuter verb (discute, discutes, discutons, discutez, discutent, discutais, discutait, discutions, discutiez, discutaient, discutai, discutas, discuta, discutâmes, discutâtes, discutèrent, discuterai, discuteras, discutera, discuterons, discuterez, discuteront)
-
bavarder verb (bavarde, bavardes, bavardons, bavardez, bavardent, bavardais, bavardait, bavardions, bavardiez, bavardaient, bavardai, bavardas, bavarda, bavardâmes, bavardâtes, bavardèrent, bavarderai, bavarderas, bavardera, bavarderons, bavarderez, bavarderont)
-
causer verb (cause, causes, causons, causez, causent, causais, causait, causions, causiez, causaient, causai, causas, causa, causâmes, causâtes, causèrent, causerai, causeras, causera, causerons, causerez, causeront)
-
Conjugations for een conversatie hebben:
o.t.t.
- heb een conversatie
- hebt een conversatie
- heeft een conversatie
- hebben een conversatie
- hebben een conversatie
- hebben een conversatie
o.v.t.
- had een conversatie
- had een conversatie
- had een conversatie
- hadden een conversatie
- hadden een conversatie
- hadden een conversatie
v.t.t.
- heb een conversatie gehad
- hebt een conversatie gehad
- heeft een conversatie gehad
- hebben een conversatie gehad
- hebben een conversatie gehad
- hebben een conversatie gehad
v.v.t.
- had een conversatie gehad
- had een conversatie gehad
- had een conversatie gehad
- hadden een conversatie gehad
- hadden een conversatie gehad
- hadden een conversatie gehad
o.t.t.t.
- zal een conversatie hebben
- zult een conversatie hebben
- zal een conversatie hebben
- zullen een conversatie hebben
- zullen een conversatie hebben
- zullen een conversatie hebben
o.v.t.t.
- zou een conversatie hebben
- zou een conversatie hebben
- zou een conversatie hebben
- zouden een conversatie hebben
- zouden een conversatie hebben
- zouden een conversatie hebben
diversen
- heb een conversatie!
- een conversatie gehad
- een conversatie hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze