Dutch
Detailed Translations for een naam geven from Dutch to French
een naam geven:
-
een naam geven (noemen; benoemen; vernoemen)
appeler; nommer; mentionner; citer-
appeler verb (appelle, appelles, appelons, appelez, appellent, appelais, appelait, appelions, appeliez, appelaient, appelai, appelas, appela, appelâmes, appelâtes, appelèrent, appellerai, appelleras, appellera, appellerons, appellerez, appelleront)
-
nommer verb (nomme, nommes, nommons, nommez, nomment, nommais, nommait, nommions, nommiez, nommaient, nommai, nommas, nomma, nommâmes, nommâtes, nommèrent, nommerai, nommeras, nommera, nommerons, nommerez, nommeront)
-
mentionner verb (mentionne, mentionnes, mentionnons, mentionnez, mentionnent, mentionnais, mentionnait, mentionnions, mentionniez, mentionnaient, mentionnai, mentionnas, mentionna, mentionnâmes, mentionnâtes, mentionnèrent, mentionnerai, mentionneras, mentionnera, mentionnerons, mentionnerez, mentionneront)
-
citer verb (cite, cites, citons, citez, citent, citais, citait, citions, citiez, citaient, citai, citas, cita, citâmes, citâtes, citèrent, citerai, citeras, citera, citerons, citerez, citeront)
-
Conjugations for een naam geven:
o.t.t.
- geef een naam
- geeft een naam
- geeft een naam
- geven een naam
- geven een naam
- geven een naam
o.v.t.
- gaf een naam
- gaf een naam
- gaf een naam
- gaven een naam
- gaven een naam
- gaven een naam
v.t.t.
- heb een naam gegeven
- hebt een naam gegeven
- heeft een naam gegeven
- hebben een naam gegeven
- hebben een naam gegeven
- hebben een naam gegeven
v.v.t.
- had een naam gegeven
- had een naam gegeven
- had een naam gegeven
- hadden een naam gegeven
- hadden een naam gegeven
- hadden een naam gegeven
o.t.t.t.
- zal een naam geven
- zult een naam geven
- zal een naam geven
- zullen een naam geven
- zullen een naam geven
- zullen een naam geven
o.v.t.t.
- zou een naam geven
- zou een naam geven
- zou een naam geven
- zouden een naam geven
- zouden een naam geven
- zouden een naam geven
diversen
- geef een naam!
- geeft een naam!
- een naam gegeven
- een naam gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze