Dutch

Detailed Translations for geïrriteerd from Dutch to French

geïrriteerd:


Translation Matrix for geïrriteerd:

NounRelated TranslationsOther Translations
sensible waarneembaarheid
vexé beledigde
énervé neuroot; zenuwlijder; zenuwpees
ModifierRelated TranslationsOther Translations
d'une manière agitée geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd bewogen; geagiteerd; levendig; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; verhit; woelig
de mauvais poil aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar
excitable aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar aangebrand; gevoelig; humeurig; korzelig; kregel; lichtgeraakt; prikkelbaar
hargneux aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar bits; bitter; boos; chagrijnig; furieus; gebelgd; gekwetst; gemelijk; gepikeerd; geprikkeld; giftig; humeurig; katterig; kattig; knorrig; kregelig; kribbig; kwaad; misnoegd; nijdig; nukkig; nurks; ontevreden; ontstemd; onvriendelijk; pinnig; razend; sikkeneurig; slecht gehumeurd; snauwerig; snibbig; spinnig; spinnijdig; toornig; verbolgen; verontwaardigd; verstoord; vertoornd; vinnig; woedend; woest; wrevelig; zeer boos; ziedend
irascible aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar aangebrand; chagrijnig; gemelijk; gevoelig; heetbloedig; heetgebakerd; heethoofdig; humeurig; knorrig; kortaf; korzelig; kregel; kregelig; kribbig; lichtgeraakt; nors; nurks; prikkelbaar; sikkeneurig; slecht gehumeurd; snauwend; stuurs; wrevelig
irritable aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar aangebrand; boos; furieus; gevoelig; heetbloedig; heethoofdig; humeurig; korzelig; kregel; kwaad; kwalijknemend; lichtgeraakt; nijdig; prikkelbaar; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend
irrité aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar bitter teleurgesteld; boos; chagrijnig; furieus; geagiteerd; gebelgd; gebeten; gemelijk; gepikeerd; geprikkeld; grimmig; humeurig; knorrig; kortaf; korzelig; kwaad; levendig; misnoegd; nijdig; nors; nurks; onderdrukt; ontevreden; ontstemd; opgekropt; razend; sikkeneurig; slecht gehumeurd; snauwend; spinnijdig; toornig; verbeten; verbitterd; vergramd; verhit; verkropt; vertoornd; woest; wrevelig; ziedend
sensible aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar aangebrand; aanraakbaar; concreet; duidelijk; emotioneel; fijngevoelig; fijnzinnig; gevoelig; grijpbaar; humeurig; konkreet; korzelig; kregel; kwalijknemend; lichtgeraakt; ontvankelijk; openstaand; pijnlijk; prikkelbaar; sensueel; stoffelijk; tastbaar; teerbesnaard; teergevoelig; teerhartig; vatbaar; voelbaar; weekhartig; wulps; zeer; zinlijk
susceptible aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar aangebrand; gevoelig; humeurig; korzelig; kwalijknemend; lichtgeraakt; ontvankelijk; openstaand; slap; teergevoelig; vatbaar; zwak
vexé aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar beledigd; geagiteerd; gebelgd; geirriteerd; levendig; misnoegd; ontevreden; stuurs; verhit
à prendre avec des pincettes aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar
échauffé geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd geagiteerd; koorts hebbend; koortsachtig; koortsig; levendig; nerveus; onrustig; verhit; vurig
énervé aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar gehaast; gejaagd; gespannen; gestressd; gestressed; haastig; jachtig; opgefokt; opgehitst; opgejaagd

Related Words for "geïrriteerd":

  • geïrriteerdheid, geïrriteerde

geïrriteerd form of irriteren:

irriteren verb (irriteer, irriteert, irriteerde, irriteerden, geïrriteerd)

  1. irriteren (vervelen; op de zenuwen werken; ergeren)
    énerver; irriter; agacer; piquer; s'irriter
    • énerver verb (énerve, énerves, énervons, énervez, )
    • irriter verb (irrite, irrites, irritons, irritez, )
    • agacer verb (agace, agaces, agaçons, agacez, )
    • piquer verb (pique, piques, piquons, piquez, )
    • s'irriter verb

Conjugations for irriteren:

o.t.t.
  1. irriteer
  2. irriteert
  3. irriteert
  4. irriteren
  5. irriteren
  6. irriteren
o.v.t.
  1. irriteerde
  2. irriteerde
  3. irriteerde
  4. irriteerden
  5. irriteerden
  6. irriteerden
v.t.t.
  1. heb geïrriteerd
  2. hebt geïrriteerd
  3. heeft geïrriteerd
  4. hebben geïrriteerd
  5. hebben geïrriteerd
  6. hebben geïrriteerd
v.v.t.
  1. had geïrriteerd
  2. had geïrriteerd
  3. had geïrriteerd
  4. hadden geïrriteerd
  5. hadden geïrriteerd
  6. hadden geïrriteerd
o.t.t.t.
  1. zal irriteren
  2. zult irriteren
  3. zal irriteren
  4. zullen irriteren
  5. zullen irriteren
  6. zullen irriteren
o.v.t.t.
  1. zou irriteren
  2. zou irriteren
  3. zou irriteren
  4. zouden irriteren
  5. zouden irriteren
  6. zouden irriteren
en verder
  1. ben geïrriteerd
  2. bent geïrriteerd
  3. is geïrriteerd
  4. zijn geïrriteerd
  5. zijn geïrriteerd
  6. zijn geïrriteerd
diversen
  1. irriteer!
  2. irriteert!
  3. geïrriteerd
  4. irriterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for irriteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
agacer ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; jennen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; narren; oppoken; opstoken; pesten; plagen; poken; sarren; stangen; stoken; tarten; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; zieken
irriter ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen iets vergallen; jennen; pesten; plagen; raspen; sarren; schaven; schuren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; verknoeien; verstoren; vertoornen; zieken
piquer ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; dichtbijten; gappen; graaien; grijpen; grissen; happen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; raspen; roven; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
s'irriter ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen zich ergeren
énerver ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; nerveus maken; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken; stoken

Wiktionary Translations for irriteren:

irriteren
verb
  1. op onaangename wijze prikkelen
irriteren
Cross Translation:
FromToVia
irriteren vexer; irriter chafe — to be vexed; to fret; to be irritated
irriteren irriter exacerbate — to irritate
irriteren irriter; vexer; piquer nettle — to pique, irritate, vex or provoke someone
irriteren irriter; piquer nettle — of the nettle plant etc., to sting causing a rash