Dutch

Detailed Translations for gehakt from Dutch to French

gehakt:

gehakt adj

  1. gehakt

gehakt [het ~] noun

  1. het gehakt (gehakt vlees)
    la viande hachée; l'hachis; la chair à saucisse; l'hachis de porc; la chair à pâté

Translation Matrix for gehakt:

NounRelated TranslationsOther Translations
chair à pâté gehakt; gehakt vlees
chair à saucisse gehakt; gehakt vlees
hachis gehakt; gehakt vlees
hachis de porc gehakt; gehakt vlees varkensgehakt
viande hachée gehakt; gehakt vlees hakvlees
ModifierRelated TranslationsOther Translations
haché gehakt

Related Definitions for "gehakt":

  1. fijngemalen vlees1
    • elke woensdag aten we gehakt1

Wiktionary Translations for gehakt:

gehakt
noun
  1. fijn gemalen vlees

Cross Translation:
FromToVia
gehakt hachis mince — finely chopped meat

gehakt form of hakken:

hakken verb (hak, hakt, hakte, hakten, gehakt)

  1. hakken (in stukken hakken)
    couper; découper en morceaux
    • couper verb (coupe, coupes, coupons, coupez, )
  2. hakken (fijnhakken; kleinhakken)
    hacher; hacher menu; hacher fin
    • hacher verb (hache, haches, hachons, hachez, )
    • hacher fin verb
  3. hakken (bomen kappen; kappen; vellen; omhakken; houwen)
    abattre; abattre des arbres
    • abattre verb (abbats, abbat, abbattons, abbattez, )

Conjugations for hakken:

o.t.t.
  1. hak
  2. hakt
  3. hakt
  4. hakken
  5. hakken
  6. hakken
o.v.t.
  1. hakte
  2. hakte
  3. hakte
  4. hakten
  5. hakten
  6. hakten
v.t.t.
  1. heb gehakt
  2. hebt gehakt
  3. heeft gehakt
  4. hebben gehakt
  5. hebben gehakt
  6. hebben gehakt
v.v.t.
  1. had gehakt
  2. had gehakt
  3. had gehakt
  4. hadden gehakt
  5. hadden gehakt
  6. hadden gehakt
o.t.t.t.
  1. zal hakken
  2. zult hakken
  3. zal hakken
  4. zullen hakken
  5. zullen hakken
  6. zullen hakken
o.v.t.t.
  1. zou hakken
  2. zou hakken
  3. zou hakken
  4. zouden hakken
  5. zouden hakken
  6. zouden hakken
en verder
  1. is gehakt
  2. zijn gehakt
diversen
  1. hak!
  2. hakt!
  3. gehakt
  4. hakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

hakken [de ~] noun, plural

  1. de hakken
    le coups de hache

Translation Matrix for hakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
coups de hache hakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
abattre bomen kappen; hakken; houwen; kappen; omhakken; vellen aan stukken breken; afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afmaken; breken; deprimeren; doden; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; executeren; liquideren; neerhalen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; om het leven brengen; omblazen; ombrengen; omhouwen; omslaan; omverhalen; omverwaaien; omwaaien; onderuithalen; overhoopschieten; schieten op; slachten; slopen; stukbreken; uit elkaar halen; van kant maken; vermoorden; vloeren; wegbreken
abattre des arbres bomen kappen; hakken; houwen; kappen; omhakken; vellen
couper hakken; in stukken hakken aanlengen; afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afsluiten; afsnijden; aftroeven; afzetten; besnoeien; beëindigen; breken; coifferen; couperen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een einde maken aan; eindigen; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; losrukken; losscheuren; lossnijden; lostrekken; neerhalen; omverhalen; op maat snijden; opensnijden; ophouden; overtroeven; scheiden; slopen; snijden; snijwerk maken; snoeien; splitsen; stoppen; toesnijden; trimmen; troeven; uit elkaar halen; uitdoen; uitdunnen; uiteenhalen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verdunnen; versnijden; verwateren; wegkappen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
découper en morceaux hakken; in stukken hakken
hacher fijnhakken; hakken; kleinhakken klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten
hacher fin fijnhakken; hakken; kleinhakken
hacher menu fijnhakken; hakken; kleinhakken stukhakken

Related Words for "hakken":


Wiktionary Translations for hakken:

hakken
Cross Translation:
FromToVia
hakken hacher mince — chop fine

Related Translations for gehakt