Dutch
Detailed Translations for gekleed from Dutch to French
gekleed:
-
gekleed (aangekleed)
-
gekleed (speciaal gekleed; opgetut)
Translation Matrix for gekleed:
Noun | Related Translations | Other Translations |
chic | elegance; finesse | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
chic | aangekleed; gekleed | chic; dolletjes; elegant; enig; esthetisch; gaaf; geestig; geinig; geraffineerd; grappig; jofel; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lollig; mieters; modieuze verfijning; schitterend; sierlijk; smaakvol; stijlvol; tof; verfijnd |
habillé | aangekleed; gekleed | |
habillé spécialement | gekleed; opgetut; speciaal gekleed | |
vêtu | aangekleed; gekleed; opgetut; speciaal gekleed |
Related Words for "gekleed":
gekleed form of kleden:
-
kleden (zich tooien; uitmonsteren; zich kleden)
se vêtir; habiller; parer; s'habiller-
se vêtir verb
-
habiller verb (habille, habilles, habillons, habillez, habillent, habillais, habillait, habillions, habilliez, habillaient, habillai, habillas, habilla, habillâmes, habillâtes, habillèrent, habillerai, habilleras, habillera, habillerons, habillerez, habilleront)
-
parer verb (pare, pares, parons, parez, parent, parais, parait, parions, pariez, paraient, parai, paras, para, parâmes, parâtes, parèrent, parerai, pareras, parera, parerons, parerez, pareront)
-
s'habiller verb
-
Conjugations for kleden:
o.t.t.
- kleed
- kleedt
- kleedt
- kleden
- kleden
- kleden
o.v.t.
- kleedde
- kleedde
- kleedde
- kleedden
- kleedden
- kleedden
v.t.t.
- heb gekleed
- hebt gekleed
- heeft gekleed
- hebben gekleed
- hebben gekleed
- hebben gekleed
v.v.t.
- had gekleed
- had gekleed
- had gekleed
- hadden gekleed
- hadden gekleed
- hadden gekleed
o.t.t.t.
- zal kleden
- zult kleden
- zal kleden
- zullen kleden
- zullen kleden
- zullen kleden
o.v.t.t.
- zou kleden
- zou kleden
- zou kleden
- zouden kleden
- zouden kleden
- zouden kleden
en verder
- ben gekleed
- bent gekleed
- is gekleed
- zijn gekleed
- zijn gekleed
- zijn gekleed
diversen
- kleed!
- kleedt!
- gekleed
- kledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het kleden (aankleden; aandoen; aantrekken)
Translation Matrix for kleden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
habillement | aandoen; aankleden; aantrekken; kleden | gewaad; kleding; kleren; plunje; tenue |
Verb | Related Translations | Other Translations |
habiller | kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien | aandoen; aankleden; aantrekken |
parer | kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien | afweren; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; pareren; tooien; verdedigen; verfraaien; verluchten; verweren; weren; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren |
s'habiller | kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien | aandoen; aankleden; aantrekken; zich aankleden |
se vêtir | kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien | aandoen; aankleden; aantrekken |
- | aankleden |
Related Words for "kleden":
Synonyms for "kleden":
Related Definitions for "kleden":
External Machine Translations: