Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. huisdeur:


Dutch

Detailed Translations for huisdeur from Dutch to French

huisdeur:

huisdeur [de ~] noun

  1. de huisdeur
    l'accès; la porte d'entrée

Translation Matrix for huisdeur:

NounRelated TranslationsOther Translations
accès huisdeur aanvallen; apoplexie; attaque; attaques; beroerte; beroertes; deur; entree; hersenbloeding; ingang; inlaat; inrit; oprijlaan; oprit; toegang; toegangen; treffer
porte d'entrée huisdeur buitendeur; poort; straatdeur; toegangspoort; voordeur; vooringang

Related Words for "huisdeur":

  • huisdeuren