Dutch
Detailed Translations for klapperen from Dutch to French
klapperen:
-
klapperen
battre; claquer-
battre verb (bats, bat, battons, battez, battent, battais, battait, battions, battiez, battaient, battis, battit, battîmes, battîtes, battirent, battrai, battras, battra, battrons, battrez, battront)
-
claquer verb (claque, claques, claquons, claquez, claquent, claquais, claquait, claquions, claquiez, claquaient, claquai, claquas, claqua, claquâmes, claquâtes, claquèrent, claquerai, claqueras, claquera, claquerons, claquerez, claqueront)
-
Conjugations for klapperen:
o.t.t.
- klapper
- klappert
- klappert
- klapperen
- klapperen
- klapperen
o.v.t.
- klapperde
- klapperde
- klapperde
- klapperden
- klapperden
- klapperden
v.t.t.
- heb geklapperd
- hebt geklapperd
- heeft geklapperd
- hebben geklapperd
- hebben geklapperd
- hebben geklapperd
v.v.t.
- had geklapperd
- had geklapperd
- had geklapperd
- hadden geklapperd
- hadden geklapperd
- hadden geklapperd
o.t.t.t.
- zal klapperen
- zult klapperen
- zal klapperen
- zullen klapperen
- zullen klapperen
- zullen klapperen
o.v.t.t.
- zou klapperen
- zou klapperen
- zou klapperen
- zouden klapperen
- zouden klapperen
- zouden klapperen
diversen
- klapper!
- klappert!
- geklapperd
- klapperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klapperen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
battre | afbeuken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
battre | klapperen | aankloppen; aantikken; afkloppen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; hameren; hard slaan; hengsten; karnen; klakken; kleppen; kloppen; kloppen met een hamer; klutsen; meppen; omroeren; raken; rammen; roeren; slaan; tikken; timmeren; treffen |
claquer | klapperen | aankloppen; aantikken; dichtgooien; dichtklappen; dichtslaan; dichtwerpen; klakken; kleppen; klepperen; kloppen; tikken |
Related Words for "klapperen":
Wiktionary Translations for klapperen:
klapper:
-
de klapper (zevenklapper; rotje)
-
de klapper (hoofdboek)
-
de klapper (absolute meevaller; topper)
-
de klapper (knalbonbon; rotje)
-
de klapper (telefoonklapper)
-
de klapper (succesnummer; succes; hit; kraker; topper; treffer; successtuk; schlager; kasstuk)
-
de klapper (applaudisseur)