Noun | Related Translations | Other Translations |
direct
|
|
compagnon; gabber; gezel; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; pal; spitsbroeder; tramkaartje; vriend
|
droit
|
|
aanspraak; gegrondheid; gelijk; gerechtigdheid; gerechtigheid; recht; rechtsgrond; rechtstitel; rechtswetenschap; titel
|
franc
|
|
franc; frank
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
avec franchise
|
openlijk; ronduit
|
eerlijk; fideel; openhartig; oprecht; rondborstig; trouwhartig
|
carrément
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; ronduit
|
botweg; direct; eerlijk; fideel; gulweg; luid; luidkeels; met open vizier; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; oprecht; platweg; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; trouwhartig; uit volle borst; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
heftig; indiscreet; onbeheerst; onbewerkt; ongekookt; ongepast; onkies; onstuimig; onverhoeds; onvertogen; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; rauw; ruw; verkeerd
|
crûment
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
botweg
|
direct
|
openlijk; ronduit
|
aanstonds; dadelijk; direct; directe; duidelijk; echt; eerlijk; fideel; gauw; gelijk; gezwind; linea recta; menens; meteen; ongezouten; onmiddellijk; onverwijld; openhartig; oprecht; recht door zee; rechtstreeks; regelrecht; rondborstig; ronduit; terstond; trouwhartig; zo meteen
|
droit
|
openlijk; ronduit
|
braaf; chagrijnig; eerlijk; fideel; kaarsrecht; knorrig; korzelig; lijnrecht; loodrecht; nors; nurks; open; openhartig; oprecht; recht; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; trouwhartig
|
franc
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; ronduit
|
benaderbaar; brutaal; decent; echt; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; frank; genaakbaar; manierlijk; menens; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtdoorzee; rechtschapen; rechttoe; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; toegankelijk; trouwhartig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
|
franche
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
eerlijk; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; ruiterlijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
franchement
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; ronduit
|
brutaal; decent; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; gewoonweg; gulweg; klinkklaar; manierlijk; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; oprecht; puur; rechtschapen; regelrecht; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; trouwhartig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
|
honnête
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; braaf; decent; degelijk; deugdelijk; deugdzaam; echt; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; gedegen; geschikt; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; kuis; lief; manierlijk; menens; netjes; ongeveinsd; open; openhartig; oprecht; plezierig; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; tof; trouwhartig; van goede hoedanigheid; voorbeeldig; voorkomend; vriendelijk; welvoeglijk; zachtaardig; zedig; zoet
|
honnêtement
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
decent; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; kuis; manierlijk; netjes; ongeveinsd; open; oprecht; rechtschapen; welvoeglijk; zedig
|
intègre
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
braaf; deugdzaam; echt; eerlijk; fideel; integer; lief; menens; onbedorven; onbesproken; onbevlekt; ongeveinsd; onkreukbaar; onschuldig; open; openhartig; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rein; rondborstig; ronduit; trouwhartig; vlekkeloos; voorbeeldig; zoet
|
ouvertement
|
openlijk; ronduit
|
eerlijk; fideel; gulweg; met open vizier; onbebouwd; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open en bloot; openhartig; oprecht; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; trouwhartig
|
sans détours
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; ronduit
|
bot; botweg; direct; eerlijk; effen; egaal; fideel; gelijk; geslepen; glad; kaarsrecht; kernachtig; kortaf; lijnrecht; loodrecht; met open vizier; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; plat; platweg; raak; recht; rondborstig; ronduit; strak; trouwhartig; vlak; vlakuit; vrij; vrijelijk; vrijuit; zonder omhaal; zonder omwegen
|
sans fard
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
eenvoudig; natuurlijk; ongekunsteld
|
tout droit
|
openlijk; ronduit
|
dadelijk; direct; frank; gelijk; kaarsrecht; lijnrecht; linea recta; loodrecht; meteen; onmiddellijk; open; recht; rechtaan; rechtdoor; rechtstreeks; rechttoe; rechtuit; regelrecht; terstond
|