Dutch
Detailed Translations for opkrabbelen from Dutch to French
opkrabbelen:
-
opkrabbelen
Conjugations for opkrabbelen:
o.t.t.
- krabbel op
- krabbelt op
- krabbelt op
- krabbelen op
- krabbelen op
- krabbelen op
o.v.t.
- krabbelde op
- krabbelde op
- krabbelde op
- krabbelden op
- krabbelden op
- krabbelden op
v.t.t.
- ben opgekrabbeld
- bent opgekrabbeld
- is opgekrabbeld
- zijn opgekrabbeld
- zijn opgekrabbeld
- zijn opgekrabbeld
v.v.t.
- was opgekrabbeld
- was opgekrabbeld
- was opgekrabbeld
- waren opgekrabbeld
- waren opgekrabbeld
- waren opgekrabbeld
o.t.t.t.
- zal opkrabbelen
- zult opkrabbelen
- zal opkrabbelen
- zullen opkrabbelen
- zullen opkrabbelen
- zullen opkrabbelen
o.v.t.t.
- zou opkrabbelen
- zou opkrabbelen
- zou opkrabbelen
- zouden opkrabbelen
- zouden opkrabbelen
- zouden opkrabbelen
diversen
- krabbel op!
- krabbelt op!
- opgekrabbeld
- opkrabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opkrabbelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
se remettre | opkrabbelen | bekomen; beteren; bijkomen; blij maken; fleurig maken; leven beteren; luwen; op adem komen; op zijn verhaal komen; opfleuren; opkalefateren; opknappen; oplappen; opmonteren; opvijzelen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; verkwikken; vrolijker worden; wegsterven; zich hervinden |
se remettre sur pied | opkrabbelen | bekomen; zich hervinden |