Dutch

Detailed Translations for overvallen from Dutch to French

overvallen:

overvallen verb (overval, overvalt, overviel, overvielen, overvallen)

  1. overvallen (attaqueren; aanvallen; bestormen)
    attaquer; assaillir; imposer; agresser; brusquer; forcer; contraindre; assiéger; faire violence; se précipiter; s'élancer; se ruer; prendre d'assaut; se ruer sur; donner l'assaut à
    • attaquer verb (attaque, attaques, attaquons, attaquez, )
    • assaillir verb (assaille, assailles, assaillons, assaillez, )
    • imposer verb (impose, imposes, imposons, imposez, )
    • agresser verb (agresse, agresses, agressons, agressez, )
    • brusquer verb (brusque, brusques, brusquons, brusquez, )
    • forcer verb (force, forces, forçons, forcez, )
    • contraindre verb (contrains, contraint, contraignons, contraignez, )
    • assiéger verb (assiège, assièges, assiégeons, assiégez, )
    • s'élancer verb
    • se ruer verb
  2. overvallen (overrompelen)
    surprendre; prendre au dépourvu; prendre par surprise
    • surprendre verb (surprends, surprend, surprenons, surprenez, )

Conjugations for overvallen:

o.t.t.
  1. overval
  2. overvalt
  3. overvalt
  4. overvallen
  5. overvallen
  6. overvallen
o.v.t.
  1. overviel
  2. overviel
  3. overviel
  4. overvielen
  5. overvielen
  6. overvielen
v.t.t.
  1. heb overvallen
  2. hebt overvallen
  3. heeft overvallen
  4. hebben overvallen
  5. hebben overvallen
  6. hebben overvallen
v.v.t.
  1. had overvallen
  2. had overvallen
  3. had overvallen
  4. hadden overvallen
  5. hadden overvallen
  6. hadden overvallen
o.t.t.t.
  1. zal overvallen
  2. zult overvallen
  3. zal overvallen
  4. zullen overvallen
  5. zullen overvallen
  6. zullen overvallen
o.v.t.t.
  1. zou overvallen
  2. zou overvallen
  3. zou overvallen
  4. zouden overvallen
  5. zouden overvallen
  6. zouden overvallen
en verder
  1. ben overvallen
  2. bent overvallen
  3. is overvallen
  4. zijn overvallen
  5. zijn overvallen
  6. zijn overvallen
diversen
  1. overval!
  2. overvalt!
  3. overvallen
  4. overvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overvallen adj

  1. overvallen (overkomen)

Translation Matrix for overvallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arrivé aankomst; binnenkomst
imposer forceren; opdringen
VerbRelated TranslationsOther Translations
agresser aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanranden; belegeren; onteren; ontwijden; vrouw aanranden
assaillir aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; stormlopen
assiéger aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren
attaquer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanpakken; aanranden; aanvechten; belegeren; bestrijden; betwisten; grijpen; onderhanden nemen; onteren; ontwijden; toeslaan; vrouw aanranden
brusquer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen accelereren; bespoedigen; brutaliseren; bruuskeren; dwingen; forceren; geweld gebruiken; koeioneren; kwellen; narren; onheus bejegenen; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren; verhaasten; versnellen
contraindre aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen afdwingen; africhten; bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; dier africhten; dresseren; dwingen; forceren; in bedwang houden; intomen; matigen; noodzaken tot; trainen
donner l'assaut à aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren
faire violence aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen geweld gebruiken; onteren; ontwijden
forcer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen afdwingen; doordrijven; dwingen; forceren; iem. afdwingen; kraken; losbreken; noodzaken tot; ontrukken; onttrekken; opdwingen; openbreken; openrukken; verplichten
imposer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aandringen; aanhouden; doordrijven; dwingen; forceren; op iets aandringen; opleggen; opzadelen
prendre au dépourvu overrompelen; overvallen iets onverwachts doen; verrassen
prendre d'assaut aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; enteren
prendre par surprise overrompelen; overvallen
s'élancer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen afspatten; afspringen; afvliegen; belegeren; opjagen; snellen; spoeden
se précipiter aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanpoten; belegeren; binnenstormen; binnenvliegen; haast maken; haasten; hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; overhaasten; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden; zich storten
se ruer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; hardlopen; rennen
se ruer sur aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; stormlopen
surprendre overrompelen; overvallen bekruipen; betrappen; bevreemden; het gevoel krijgen; iemand overvallen met iets; iets onverwachts doen; opnemen; opvangen; snappen; verbazen; verbijsteren; verrassen; verwonderen
OtherRelated TranslationsOther Translations
imposer imponeren
ModifierRelated TranslationsOther Translations
arrivé overkomen; overvallen aangekomen; aangekomene

Related Words for "overvallen":


Wiktionary Translations for overvallen:

overvallen
verb
  1. bij verrassing iemand belagen of overweldigen
overvallen
verb
  1. Agresser, menacer avec une arme à feu

Cross Translation:
FromToVia
overvallen agresser mug — to assault for the purpose of robbery

overvallen form of overval:

overval [de ~ (m)] noun

  1. de overval
    l'hold-up

Translation Matrix for overval:

NounRelated TranslationsOther Translations
hold-up overval aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop

Related Words for "overval":


Related Definitions for "overval":

  1. onverwachte aanval1
    • er is een overval gepleegd op de benzinepomp1

Related Translations for overvallen